Overzicht
Engels naar Duits: Meer gegevens...
- fairly:
-
fair:
- Kermis; Kirchweih; Rummelplatz; Jahrmarkt; Jahrmärkte
- fair; ehrlich; recht; ehrenwert; gerecht; anständig; aufrichtig; korrekt; redlich; blond; fidel; ziemlich; passend; relativ; verhältnismäßig; vergleichend; offenherzig; offen; pur; gerade; treuherzig; treugesinnt; fein; geradeheraus; unverblümt; unumwunden; höflich; sittsam; angemessen; ordentlich; artig; wohlerzogen; galant; schicklich; tugendhaft; ehrbar; achtenswert; wohlanständig; goldblond
-
Wiktionary:
- fairly → gerecht, einigermaßen, anders
- fair → Messe, Ausstellung, Kirchtag, Kirchweih, Kirmes, Jahrmarkt, Markt, Volksfest, Rummel
- fair → fair, hell, hellhäutig, blond, schön, wunderbar, gerecht, befriedigend
- fair → gerecht, Messe, Börse, ordentlich, gehörig, schön, gut, angenehm, blond, hell, Budenzauber, Jahrmarkt, Rummel, Trödelmarkt, Viehmarkt, Markt, Basar, Warenhaus, Verkaufshalle, Kaufhaus, nett, hübsch
Engels
Uitgebreide vertaling voor fairly (Engels) in het Duits
fairly:
-
fairly (quite; reasonably; considerably; rather; pretty)
ziemlich; ganz; verhältnismäßig; relativ; beträchtlich; anständig; angemessen; natürlich; erheblich-
ziemlich bijvoeglijk naamwoord
-
ganz bijvoeglijk naamwoord
-
verhältnismäßig bijvoeglijk naamwoord
-
relativ bijvoeglijk naamwoord
-
beträchtlich bijvoeglijk naamwoord
-
anständig bijvoeglijk naamwoord
-
angemessen bijvoeglijk naamwoord
-
natürlich bijvoeglijk naamwoord
-
erheblich bijvoeglijk naamwoord
-
-
fairly (comparative; relatively; relative; moderately; paradigmatic; fair)
relativ; verhältnismäßig; ziemlich; vergleichend-
relativ bijvoeglijk naamwoord
-
verhältnismäßig bijvoeglijk naamwoord
-
ziemlich bijvoeglijk naamwoord
-
vergleichend bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor fairly:
Verwante woorden van "fairly":
Synoniemen voor "fairly":
Antoniemen van "fairly":
Verwante definities voor "fairly":
Wiktionary: fairly
fairly
adverb
fairly
-
in a fair manner
- fairly → gerecht
adverb
-
leidlich, in etwa, fast
-
Namibia, Südwesterdeutsch (adverbialer Gebrauch) besonders, außergewöhnlich; ganz, sehr
- anders → well; pretty; quite; much; lots; keenly; a lot; highly; fairly; greatly; completely; entirely; specifically; specially; seperately; particularly; notedly; notably; exceptionally; exceedingly; especially; eminently
fair:
-
the fair
-
the fair (funfair; fairground; village fair)
-
fair (sporting; right)
-
fair (reasonable; moderate)
-
fair (blond; light-coloured)
-
fair (honest)
-
fair (passable; tolerable)
-
fair (comparative; relatively; relative; fairly; moderately; paradigmatic)
relativ; verhältnismäßig; ziemlich; vergleichend-
relativ bijvoeglijk naamwoord
-
verhältnismäßig bijvoeglijk naamwoord
-
ziemlich bijvoeglijk naamwoord
-
vergleichend bijvoeglijk naamwoord
-
-
fair (upright; honest; sincere; true; frank; open)
offenherzig; aufrichtig; ehrlich; offen; pur; gerecht; fair; gerade; treuherzig; treugesinnt; fein; geradeheraus-
offenherzig bijvoeglijk naamwoord
-
aufrichtig bijvoeglijk naamwoord
-
ehrlich bijvoeglijk naamwoord
-
offen bijvoeglijk naamwoord
-
pur bijvoeglijk naamwoord
-
gerecht bijvoeglijk naamwoord
-
fair bijvoeglijk naamwoord
-
gerade bijvoeglijk naamwoord
-
treuherzig bijvoeglijk naamwoord
-
treugesinnt bijvoeglijk naamwoord
-
fein bijvoeglijk naamwoord
-
geradeheraus bijvoeglijk naamwoord
-
-
fair (frank; sincere; straight; straightforward; honest; open; plain)
-
fair (decent; virtuous; reputable; worthy; honest; respectable; clean)
höflich; sittsam; angemessen; ordentlich; anständig; ehrenwert; artig; wohlerzogen; galant; schicklich; tugendhaft; ehrbar; achtenswert; wohlanständig-
höflich bijvoeglijk naamwoord
-
sittsam bijvoeglijk naamwoord
-
angemessen bijvoeglijk naamwoord
-
ordentlich bijvoeglijk naamwoord
-
anständig bijvoeglijk naamwoord
-
ehrenwert bijvoeglijk naamwoord
-
artig bijvoeglijk naamwoord
-
wohlerzogen bijvoeglijk naamwoord
-
galant bijvoeglijk naamwoord
-
schicklich bijvoeglijk naamwoord
-
tugendhaft bijvoeglijk naamwoord
-
ehrbar bijvoeglijk naamwoord
-
achtenswert bijvoeglijk naamwoord
-
wohlanständig bijvoeglijk naamwoord
-
-
fair (golden; like gold)
Vertaal Matrix voor fair:
Verwante woorden van "fair":
Synoniemen voor "fair":
Antoniemen van "fair":
Verwante definities voor "fair":
Wiktionary: fair
fair
Cross Translation:
noun
fair
-
professional event, trade fair
- fair → Messe; Ausstellung
-
celebration
-
market
adjective
-
übereinstimmend mit objektiven Rechtsnormen oder subjektivem Rechtsempfinden
-
den Regeln, Richtlinien entsprechend
-
Haarfarbe: gelblich, goldfarben
-
in Österreich: bei verbaler Beurteilung die Stufe 3, als Note auch groß geschrieben Befriedigend
-
eine traditionelle oder volkstümliche Veranstaltung im Freien mit vielen Attraktionen
-
besonders norddeutsch: Jahrmarkt
-
landsch.|, besonders norddeutsch: Platz, auf dem [2] stattfindet
- Rummel → fair; fairground
-
ursprünglich ein nur einmal, nunmehr auch mehrmals im Jahr zur selben Zeit stattfindender mehrtägiger Markt mit Verkaufsstand und Vergnügungen (Karussell, Schaubuden, Schießbuden etc.)
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fair | → gerecht | ↔ rechtvaardig — in overeenstemming met bepaalde ethische beginselen |
• fair | → Messe; Börse | ↔ beurs — bijeenkomst waar producenten van een bepaald vakgebied meest nieuwe producten tentoonspreiden |
• fair | → ordentlich; gehörig | ↔ behoorlijk — net, fatsoenlijk |
• fair | → schön; gut; angenehm | ↔ beau — D’aspect agréable à l’œil ou à l’oreille. |
• fair | → blond; hell | ↔ blond — De la couleur proche du jaune, entre le doré et le châtain clair. Il se dit particulièrement par rapport à la couleur des poils humains (cheveux et barbe) et du blé. (couleur) |
• fair | → Budenzauber; Jahrmarkt; Messe; Rummel; Trödelmarkt; Viehmarkt; Markt; Basar; Warenhaus; Verkaufshalle; Kaufhaus | ↔ foire — assemblée considérable et publique qui se tient en temps et lieu désignés d’avance, où tous les marchands peuvent étaler et vendre des objets de leur commerce. |
• fair | → nett; ordentlich; hübsch | ↔ gentil — Coquet, important |