Economy in het Duits vertaald uit het Engels

Remove Ads

Overzicht

Engels naar Duits: Meer gegevens...

economy:
- Wirtschaft; Studium der Ökonomie; Volkswirtschaft; Ökonomie; Staatsökonomie; Konjunktur; Nationalökonomie; Gewinn; Profit; Bezug; Ertrag; Verdienst; Erlös; Nutzen; Extraprofit; Sinn; Kostenersparnis; Einsparung; Verminderung; Senkung; Rückgang; Verringerung
Wiktionary:
- economy → Binnenwirtschaft, Ökonomie, Wirtschaft, Geschäftswesen
- economy → Wirtschaft, Sparsamkeit, Ökonomie

Engels

Uitgebreide vertaling voor economy (Engels) in het Duits

economy:

economy [the ~] zelfstandig naamwoord

the economy (economics)
die Wirtschaft; die Studium der Ökonomie; die Volkswirtschaft
- Wirtschaft [die ~] zelfstandig naamwoord
- Studium der Ökonomie [die ~] zelfstandig naamwoord
- Volkswirtschaft [die ~] zelfstandig naamwoord
the economy (political economy; economics; trade and industry)
die Ökonomie; die Wirtschaft; die Staatsökonomie; die Konjunktur; die Nationalökonomie; die Volkswirtschaft
- Ökonomie [die ~] zelfstandig naamwoord
- Wirtschaft [die ~] zelfstandig naamwoord
- Staatsökonomie [die ~] zelfstandig naamwoord
- Konjunktur [die ~] zelfstandig naamwoord
- Nationalökonomie [die ~] zelfstandig naamwoord
- Volkswirtschaft [die ~] zelfstandig naamwoord
the economy (profit; benefit; advantage; gain; earnings; yield; winning; output; return; victory; take)
der Gewinn; der Profit; der Bezug; der Ertrag; der Verdienst; der Erlös; der Nutzen; der Extraprofit; der Sinn
- Gewinn [der ~] zelfstandig naamwoord
- Profit [der ~] zelfstandig naamwoord
- Bezug [der ~] zelfstandig naamwoord
- Ertrag [der ~] zelfstandig naamwoord
- Verdienst [der ~] zelfstandig naamwoord
- Erlös [der ~] zelfstandig naamwoord
- Nutzen [der ~] zelfstandig naamwoord
- Extraprofit [der ~] zelfstandig naamwoord
- Sinn [der ~] zelfstandig naamwoord
the economy (cut down expenses; reduction; saving; retrenchment; diminution; finance management; decrease; curtailment; shortening; slackening; foreshortening; recess; dwindling; salary cut; market; cut)
die Kostenersparnis; die Einsparung; die Verminderung; die Senkung; der Rückgang; die Verringerung
- Kostenersparnis [die ~] zelfstandig naamwoord
- Einsparung [die ~] zelfstandig naamwoord
- Verminderung [die ~] zelfstandig naamwoord
- Senkung [die ~] zelfstandig naamwoord
- Rückgang [der ~] zelfstandig naamwoord
- Verringerung [die ~] zelfstandig naamwoord
the economy
die Wirtschaft
- Wirtschaft [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor economy:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Bezug	advantage; benefit; earnings; economy; gain; output; profit; return; take; victory; winning; yield	cover; slip
Einsparung	curtailment; cut; cut down expenses; decrease; diminution; dwindling; economy; finance management; foreshortening; market; recess; reduction; retrenchment; salary cut; saving; shortening; slackening	being economical; cost reduction; curtailment; cut back in costs; cutting short; frugality; reduction; restricting; thrift
Erlös	advantage; benefit; earnings; economy; gain; output; profit; return; take; victory; winning; yield	benefit; gain; output; profit; return; yield
Ertrag	advantage; benefit; earnings; economy; gain; output; profit; return; take; victory; winning; yield	benefit; crop; cultivated plants; gain; grape harvest; grossing; harvest; harvesting; output; profit; reaping; return; vintage; yield
Extraprofit	advantage; benefit; earnings; economy; gain; output; profit; return; take; victory; winning; yield	bit of good luck; bit of luck; chance; godsend; lucky coincidence; piece of good luck; piece of luck; pleasant surprise; sheer luck; stroke of luck; stroke of unexpected luck; windfall
Gewinn	advantage; benefit; earnings; economy; gain; output; profit; return; take; victory; winning; yield	accolade; achievement award; benefit; honor; honour; prize; productivity; profit; token of appreciaton; use; usefulness; utility; value
Konjunktur	economics; economy; political economy; trade and industry	business outlook; short-term economic prospects; state of trade; tendency of the market
Kostenersparnis	curtailment; cut; cut down expenses; decrease; diminution; dwindling; economy; finance management; foreshortening; market; recess; reduction; retrenchment; salary cut; saving; shortening; slackening
Nationalökonomie	economics; economy; political economy; trade and industry
Nutzen	advantage; benefit; earnings; economy; gain; output; profit; return; take; victory; winning; yield	benefit; profit; use; usefulness; utility; value
Profit	advantage; benefit; earnings; economy; gain; output; profit; return; take; victory; winning; yield	benefit; profit; use; usefulness; value
Rückgang	curtailment; cut; cut down expenses; decrease; diminution; dwindling; economy; finance management; foreshortening; market; recess; reduction; retrenchment; salary cut; saving; shortening; slackening	abatement; atavism; caving in; collapse; collapsing; crash; decay; decline; decrease; deduct; deterioration; downfall; fall; falling down; falling off; putrefaction; reductions; relapse; reversion; rotting; sagging
Senkung	curtailment; cut; cut down expenses; decrease; diminution; dwindling; economy; finance management; foreshortening; market; recess; reduction; retrenchment; salary cut; saving; shortening; slackening	bulge; crash; cut; decline; decrease; degradation; dip; disgracement; dishonering; downfall; fall; glen; inclination; letting down; lowness; pay cut; sag; salary cut; slope
Sinn	advantage; benefit; earnings; economy; gain; output; profit; return; take; victory; winning; yield	composition; drift; intent; intention; meaning; purport; purpose; sense; stature; substance; tendency; tenor; use; usefulness; utility
Staatsökonomie	economics; economy; political economy; trade and industry
Studium der Ökonomie	economics; economy
Verdienst	advantage; benefit; earnings; economy; gain; output; profit; return; take; victory; winning; yield	fee; good deed; income; merit; pay; payment; recompense; remuneration; reward; salary; wage; wages
Verminderung	curtailment; cut; cut down expenses; decrease; diminution; dwindling; economy; finance management; foreshortening; market; recess; reduction; retrenchment; salary cut; saving; shortening; slackening	cut; decrease; deduct; degradation; diminishing; disgracement; dishonering; fall; lessening; pay cut; reduction; salary cut; toning down; weakening
Verringerung	curtailment; cut; cut down expenses; decrease; diminution; dwindling; economy; finance management; foreshortening; market; recess; reduction; retrenchment; salary cut; saving; shortening; slackening	cut; decrease; deduct; degradation; diminishing; diminution; disgracement; dishonering; fall; pay cut; reduction; salary cut; toning down; weakening
Volkswirtschaft	economics; economy; political economy; trade and industry	business; economic life; national economy; trade and industry
Wirtschaft	economics; economy; political economy; trade and industry	bar; business; café; coffeeshop; craft; economic life; inn; metier; métier; profession; pub; public house; tavern; trade and industry
Ökonomie	economics; economy; political economy; trade and industry	business; economic life; trade and industry
-	economic system; saving; thriftiness
Not Specified	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Gewinn		profit

Verwante woorden van "economy":

economies

Synoniemen voor "economy":

economic system; system; scheme
efficiency
thriftiness; frugality; frugalness
saving; action

Verwante definities voor "economy":

an act of economizing; reduction in cost¹
- it was a small economy to walk to work every day¹
frugality in the expenditure of money or resources¹
- the Scots are famous for their economy¹
the efficient use of resources¹
- economy of effort¹
the system of production and distribution and consumption¹

Wiktionary: economy

economy

noun

-
- economy → Binnenwirtschaft
production and distribution and consumption
- economy → Ökonomie; Wirtschaft
frugal use of resources
- economy → Wirtschaft; Ökonomie

economy

Gastronomie: kurz für: Gastwirtschaft, Restaurant
- Wirtschaft → economy

noun

Gesamtheit des Handels, des Dienstleistungssektors und der Industrie in Kaufmann Hinsicht
- Geschäftswesen → economy; business
die Struktur der Wirtschaft eines Gebietes
- Ökonomie → economy
sparsamer Gebrauch/Umgang von/mit etwas
- Ökonomie → economy

Cross Translation:

From	To	Via
• economy	→ Sparsamkeit	↔ zuinigheid — het zuinig zijn
• economy	→ Wirtschaft; Ökonomie	↔ économie — Ensemble de flux de biens, services et finances

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van economy

Remove Ads

Vertaal economy van Engels naar Duits

Uitgebreide vertaling voor economy (Engels) in het Duits

economy:

economy [the ~] zelfstandig naamwoord

the economy (economics)

the economy (political economy; economics; trade and industry)

the economy (profit; benefit; advantage; gain; earnings; yield; winning; output; return; victory; take)

the economy (cut down expenses; reduction; saving; retrenchment; diminution; finance management; decrease; curtailment; shortening; slackening; foreshortening; recess; dwindling; salary cut; market; cut)

the economy

Vertaal Matrix voor economy:

Verwante woorden van "economy":

Synoniemen voor "economy":

Verwante definities voor "economy":

Wiktionary: economy

Verwante vertalingen van economy