Home ->Woordenboeken ->Engels/Duits ->Vertaal diminished

Vertaal diminished van Engels naar Duits

Overzicht
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. diminish:
  2. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor diminished (Engels) in het Duits

diminished:


Vertaal Matrix voor diminished:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- atrophied; belittled; lessened; small; vitiated; wasted; weakened

Synoniemen voor "diminished":


Antoniemen van "diminished":

  • hypertrophied

Verwante definities voor "diminished":

  1. (of an organ or body part) diminished in size or strength as a result of disease or injury or lack of use1
  2. made to seem smaller or less (especially in worth)1
  3. (of musical intervals) reduction by a semitone of any perfect or minor musical interval1
    • a diminished fifth1
  4. impaired by diminution1

diminish:

to diminish werkwoord (diminishs, diminished, diminishing)

  1. to diminish (decrease; reduce; curtail; )
    reduzieren; einschränken; vermindern; beschränken; herabsetzen; einschrumpfen; kürzen; schrumpfen
    • reduzieren werkwoord (reduziere, reduzierst, reduziert, reduzierte, reduziertet, reduziert)
    • einschränken werkwoord (schränke ein, schränkst ein, schränkt ein, schränkte ein, schränktet ein, eingeschränkt)
    • vermindern werkwoord (vermindere, verminderst, vermindert, verminderte, vermindertet, vermindert)
    • beschränken werkwoord (beschränke, beschränkst, beschränkt, beschränkte, beschränktet, beschränkt)
    • herabsetzen werkwoord (setze herab, setzt herab, setzte herab, setztet herab, herabgesetzt)
    • einschrumpfen werkwoord (schrumpfe ein, schrumpfst ein, schrumpft ein, schrumpfte ein, schrumpftet ein, eingeschrumpft)
    • kürzen werkwoord (kürze, kürzst, kürzt, kürzte, kürztet, gekürzt)
    • schrumpfen werkwoord (schrumpfe, schrumpfst, schrumpft, schrumpfte, schrumpftet, geschrumpft)
  2. to diminish (reduce; shrink; decrease)
    reduzieren; verringern; vermindern; verkleinern; mindern
    • reduzieren werkwoord (reduziere, reduzierst, reduziert, reduzierte, reduziertet, reduziert)
    • verringern werkwoord (verringere, verringerst, verringert, verringerte, verringertet, verringert)
    • vermindern werkwoord (vermindere, verminderst, vermindert, verminderte, vermindertet, vermindert)
    • verkleinern werkwoord (verkleinere, verkleinerst, verkleinert, verkleinerte, verkleinertet, verkleinert)
    • mindern werkwoord (mindere, minderst, mindert, minderte, mindertet, gemindert)
  3. to diminish (shrink; dwindle)
    schrumpfen; reduzieren; mindern; abnehmen; zurückgehen
    • schrumpfen werkwoord (schrumpfe, schrumpfst, schrumpft, schrumpfte, schrumpftet, geschrumpft)
    • reduzieren werkwoord (reduziere, reduzierst, reduziert, reduzierte, reduziertet, reduziert)
    • mindern werkwoord (mindere, minderst, mindert, minderte, mindertet, gemindert)
    • abnehmen werkwoord (nehme ab, nimmst ab, nimmt ab, nahm ab, nahmt ab, abgenommen)
    • zurückgehen werkwoord (gehe zurück, gehst zurück, geht zurück, gang zurück, ganget zurück, zurückgegangen)
  4. to diminish (shrink; decrease; reduce; )
    schrumpfen; einschrumpfen; verringern; reduzieren; mindern; schwinden; vermindern; zusammenschrumpfen
    • schrumpfen werkwoord (schrumpfe, schrumpfst, schrumpft, schrumpfte, schrumpftet, geschrumpft)
    • einschrumpfen werkwoord (schrumpfe ein, schrumpfst ein, schrumpft ein, schrumpfte ein, schrumpftet ein, eingeschrumpft)
    • verringern werkwoord (verringere, verringerst, verringert, verringerte, verringertet, verringert)
    • reduzieren werkwoord (reduziere, reduzierst, reduziert, reduzierte, reduziertet, reduziert)
    • mindern werkwoord (mindere, minderst, mindert, minderte, mindertet, gemindert)
    • schwinden werkwoord (schwinde, schwindest, schwindet, schwand, schwandet, geschwunden)
    • vermindern werkwoord (vermindere, verminderst, vermindert, verminderte, vermindertet, vermindert)
    • zusammenschrumpfen werkwoord (schrumpfe zusammen, schrumpfst zusammen, schrumpft zusammen, schrumpfte zusammen, schrumpftet zusammen, zusammengeschrumpft)
  5. to diminish (shrink; shrivel; shrink back; )
    zusammenschrumpfen
    • zusammenschrumpfen werkwoord (schrumpfe zusammen, schrumpfst zusammen, schrumpft zusammen, schrumpfte zusammen, schrumpftet zusammen, zusammengeschrumpft)

Conjugations for diminish:

present
  1. diminish
  2. diminish
  3. diminishs
  4. diminish
  5. diminish
  6. diminish
simple past
  1. diminished
  2. diminished
  3. diminished
  4. diminished
  5. diminished
  6. diminished
present perfect
  1. have diminished
  2. have diminished
  3. has diminished
  4. have diminished
  5. have diminished
  6. have diminished
past continuous
  1. was diminishing
  2. were diminishing
  3. was diminishing
  4. were diminishing
  5. were diminishing
  6. were diminishing
future
  1. shall diminish
  2. will diminish
  3. will diminish
  4. shall diminish
  5. will diminish
  6. will diminish
continuous present
  1. am diminishing
  2. are diminishing
  3. is diminishing
  4. are diminishing
  5. are diminishing
  6. are diminishing
subjunctive
  1. be diminished
  2. be diminished
  3. be diminished
  4. be diminished
  5. be diminished
  6. be diminished
diverse
  1. diminish!
  2. let's diminish!
  5. diminished
  6. diminishing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor diminish:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abnehmen diminish; dwindle; shrink backslide; clear; clear the table; collapse; collect; come round for; degenerate; deprive; empty the table; fetch; foul up; go to seed; line; loose weight; mess up; muck up; pick up; prolapse; rob; ruin; sag; slump; take; take along; take away; tap; upset
beschränken curtail; decrease; diminish; dwindle; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink away abridge; besiege; besieged; besieges; bound; clip; confine; cover; crop; curtail; cut back; encapsulate; enclose; end; evnvelope; limit; reduce; restrict; shorten; surround; trim; wrap up
einschrumpfen curtail; decrease; diminish; drop; dwindle; go down; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink; shrink away; shrink back; shrivel; shrivel up dehydrate; dry; dry out; make smaller; reduce; run dry; shrivel up; wither
einschränken curtail; decrease; diminish; dwindle; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink away abridge; besiege; besieged; besieges; bound; clip; confine; cover; crop; curtail; cut back; cut down; dam; economise; economize; embank; encapsulate; enclose; end; envelope; evnvelope; have left; limit; moderate; reduce; restrict; save; shorten; slacken; spare; surround; trim; wrap up
herabsetzen curtail; decrease; diminish; dwindle; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink away belittle; decline; degrade; disregard; hold cheap; hold in contempt; humiliate; look down upon; lower; mark down; reduce; regress; scorn; slight; treat unkindly; treat with disregard; waining
kürzen curtail; decrease; diminish; dwindle; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink away abbreviate; abridge; clip; crop; curtail; cut; cut back; cut close; cut down; cut short; decline; make smaller; pare; prune; reduce; regress; shorten; skim; trim; waining
mindern decrease; diminish; drop; dwindle; go down; lessen; reduce; shrink; shrink away; shrink back; shrivel; shrivel up cut down; decline; economise; economize; make smaller; reduce; regress; save; waining
reduzieren curtail; decrease; diminish; drop; dwindle; go down; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink; shrink away; shrink back; shrivel; shrivel up collapse; crop; cut down; decline; economise; economize; lower; mark down; minimise; minimize; reduce; regress; save; scale down; shorten; slacken; trim; waining
schrumpfen curtail; decrease; diminish; drop; dwindle; go down; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink; shrink away; shrink back; shrivel; shrivel up be going down hill; decline; decrease; dehydrate; dry; dry out; go down; go under; make smaller; prolapse; reduce; regress; run dry; sag; shrink; shrivel up; sink; subside; waining; wither
schwinden decrease; diminish; drop; dwindle; go down; lessen; reduce; shrink; shrink away; shrink back; shrivel; shrivel up clear; clear the table; decline; decrease; empty the table; go down; regress; shrink; shrivel up; sink; waining; wither
verkleinern decrease; diminish; reduce; shrink abridge; clip; crop; curtail; cut down; cut short; make smaller; reduce; shorten; shrink; trim; zoom out
vermindern curtail; decrease; diminish; drop; dwindle; go down; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink; shrink away; shrink back; shrivel; shrivel up be shortcoming; cut down; decline; decrease; dwindle; economise; economize; go thieving; make smaller; reduce; regress; remove; save; shrink; take away; wain; waining
verringern decrease; diminish; drop; dwindle; go down; lessen; reduce; shrink; shrink away; shrink back; shrivel; shrivel up be shortcoming; decimate; decline; decrease; dwindle; go thieving; make less numerous; make smaller; reduce; regress; remove; shrink; slacken; take away; thin; thin out; wain; waining
zurückgehen diminish; dwindle; shrink be going down hill; come back; corrupt; date back to; decline; degenerate; deprave; foul up; go back; go back to; go down; go under; mess up; muck up; prolapse; regress; return; revert to; ruin; run wild; sag; sink; stem from; subside; upset; waining
zusammenschrumpfen decrease; diminish; drop; dwindle; go down; lessen; reduce; shrink; shrink away; shrink back; shrivel; shrivel up; subside; wizen dehydrate; dry; dry out; run dry; shrivel up; wither
- belittle; decrease; fall; lessen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- decrease; lessen; reduce

Verwante woorden van "diminish":


Synoniemen voor "diminish":


Antoniemen van "diminish":


Verwante definities voor "diminish":

  1. decrease in size, extent, or range1
  2. lessen the authority, dignity, or reputation of1

Wiktionary: diminish

diminish
verb
  1. To taper
  2. To become smaller
  3. To make smaller
Cross Translation:
FromToVia
• diminish → senken; absenken; herablassen; erniedrigen; entwürdigen; diskreditieren; in Misskredit bringen; in Verruf bringen; reduzieren; umbringen; verderben; streichen; demütigen ↔ abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
• diminish → summieren; zusammenfassen; abkürzen; verkürzen ↔ abréger — rendre plus court.
• diminish → sinken ↔ diminuer — Traductions à trier suivant le sens

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0643 seconde
Page rendered in 1.0 seconds