Home ->Woordenboeken ->Engels/Duits ->Vertaal decreased

Vertaal decreased van Engels naar Duits

Overzicht
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. decreased:
  2. decrease:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor decreased (Engels) in het Duits

decreased:

decreased bijvoeglijk naamwoord

  1. decreased (reduced; abated; contracted)
    vermindert; beschränkt; gemildert; kleinlich

Vertaal Matrix voor decreased:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- reduced
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beschränkt abated; contracted; decreased; reduced a small voice; bashfull; bordered; bourgeois; confined; cramped; diffident; finite; like a narrow minded man; limited; lower-middle-class; narrow minded; narrow-minded; narrow-mindedness; parochial; petty; petty-bourgeois; provincial; small-town; superannuated
gemildert abated; contracted; decreased; reduced gentler; lighter; milder
kleinlich abated; contracted; decreased; reduced bashfull; diffident; mean; narrow minded; narrow-minded; niggling; pedestrian; petty; pinchy; trifly; vile
vermindert abated; contracted; decreased; reduced

Synoniemen voor "decreased":


Antoniemen van "decreased":

  • increased

Verwante definities voor "decreased":

  1. made less in size or amount or degree1

decrease:

to decrease werkwoord (decreases, decreased, decreasing)

  1. to decrease (decline; shrink; remove; )
    vermindern; verringern; geringer werden; schlechter werden; weniger werden
  2. to decrease (diminish; reduce; curtail; )
    reduzieren; einschränken; vermindern; beschränken; herabsetzen; einschrumpfen; kürzen; schrumpfen
    • reduzieren werkwoord (reduziere, reduzierst, reduziert, reduzierte, reduziertet, reduziert)
    • einschränken werkwoord (schränke ein, schränkst ein, schränkt ein, schränkte ein, schränktet ein, eingeschränkt)
    • vermindern werkwoord (vermindere, verminderst, vermindert, verminderte, vermindertet, vermindert)
    • beschränken werkwoord (beschränke, beschränkst, beschränkt, beschränkte, beschränktet, beschränkt)
    • herabsetzen werkwoord (setze herab, setzt herab, setzte herab, setztet herab, herabgesetzt)
    • einschrumpfen werkwoord (schrumpfe ein, schrumpfst ein, schrumpft ein, schrumpfte ein, schrumpftet ein, eingeschrumpft)
    • kürzen werkwoord (kürze, kürzst, kürzt, kürzte, kürztet, gekürzt)
    • schrumpfen werkwoord (schrumpfe, schrumpfst, schrumpft, schrumpfte, schrumpftet, geschrumpft)
  3. to decrease (shrink; go down; sink)
    schwinden; schrumpfen
    • schwinden werkwoord (schwinde, schwindest, schwindet, schwand, schwandet, geschwunden)
    • schrumpfen werkwoord (schrumpfe, schrumpfst, schrumpft, schrumpfte, schrumpftet, geschrumpft)
  4. to decrease (reduce; diminish; shrink)
    reduzieren; verringern; vermindern; verkleinern; mindern
    • reduzieren werkwoord (reduziere, reduzierst, reduziert, reduzierte, reduziertet, reduziert)
    • verringern werkwoord (verringere, verringerst, verringert, verringerte, verringertet, verringert)
    • vermindern werkwoord (vermindere, verminderst, vermindert, verminderte, vermindertet, vermindert)
    • verkleinern werkwoord (verkleinere, verkleinerst, verkleinert, verkleinerte, verkleinertet, verkleinert)
    • mindern werkwoord (mindere, minderst, mindert, minderte, mindertet, gemindert)
  5. to decrease (shrink; diminish; reduce; )
    schrumpfen; einschrumpfen; verringern; reduzieren; mindern; schwinden; vermindern; zusammenschrumpfen
    • schrumpfen werkwoord (schrumpfe, schrumpfst, schrumpft, schrumpfte, schrumpftet, geschrumpft)
    • einschrumpfen werkwoord (schrumpfe ein, schrumpfst ein, schrumpft ein, schrumpfte ein, schrumpftet ein, eingeschrumpft)
    • verringern werkwoord (verringere, verringerst, verringert, verringerte, verringertet, verringert)
    • reduzieren werkwoord (reduziere, reduzierst, reduziert, reduzierte, reduziertet, reduziert)
    • mindern werkwoord (mindere, minderst, mindert, minderte, mindertet, gemindert)
    • schwinden werkwoord (schwinde, schwindest, schwindet, schwand, schwandet, geschwunden)
    • vermindern werkwoord (vermindere, verminderst, vermindert, verminderte, vermindertet, vermindert)
    • zusammenschrumpfen werkwoord (schrumpfe zusammen, schrumpfst zusammen, schrumpft zusammen, schrumpfte zusammen, schrumpftet zusammen, zusammengeschrumpft)

Conjugations for decrease:

present
  1. decrease
  2. decrease
  3. decreases
  4. decrease
  5. decrease
  6. decrease
simple past
  1. decreased
  2. decreased
  3. decreased
  4. decreased
  5. decreased
  6. decreased
present perfect
  1. have decreased
  2. have decreased
  3. has decreased
  4. have decreased
  5. have decreased
  6. have decreased
past continuous
  1. was decreasing
  2. were decreasing
  3. was decreasing
  4. were decreasing
  5. were decreasing
  6. were decreasing
future
  1. shall decrease
  2. will decrease
  3. will decrease
  4. shall decrease
  5. will decrease
  6. will decrease
continuous present
  1. am decreasing
  2. are decreasing
  3. is decreasing
  4. are decreasing
  5. are decreasing
  6. are decreasing
subjunctive
  1. be decreased
  2. be decreased
  3. be decreased
  4. be decreased
  5. be decreased
  6. be decreased
diverse
  1. decrease!
  2. let's decrease!
  5. decreased
  6. decreasing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

decrease [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the decrease (decline; fall; downfall; crash)
    die Abnahme; Fallen; der Rückgang; die Senkung; die Schrumpfung; Sinken
    • Abnahme [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Fallen [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Rückgang [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Senkung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Schrumpfung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Sinken [das ~] zelfstandig naamwoord
  2. the decrease (deduct; fall)
    der Rückgang; die Abnahme; die Verminderung; die Verringerung
  3. the decrease (toning down; weakening)
    die Verminderung; die Verringerung; die Abschwächung
  4. the decrease (cut down expenses; reduction; saving; )
    die Kostenersparnis; die Einsparung; die Verminderung; die Senkung; der Rückgang; die Verringerung
  5. the decrease (reduction)
    die Reduktion
  6. the decrease (shrinking; shrinking back)
    Abnehmen
    • Abnehmen [das ~] zelfstandig naamwoord
  7. the decrease (reductions; falling off)
    der Rückgang; der Rücklauf
  8. the decrease (inventory decrease)
    – A transaction where items go out of inventory. 2
    Abgang; Lagerabgang

Vertaal Matrix voor decrease:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abnahme crash; decline; decrease; deduct; downfall; fall acquiring; acquisition; buy; buying; diminishing; lessening; obtaining; procurance; purchase; purchasing
Abnehmen decrease; shrinking; shrinking back amputating; declining in force; decrease in power; decrease in strength; deprivation; diet; dust; facial line; furrow; remove; removing; slim; snatching; watch one's weight; weakening; wipe off; wrinkle
Abschwächung decrease; toning down; weakening fading; flagging; slackening
Einsparung curtailment; cut; cut down expenses; decrease; diminution; dwindling; economy; finance management; foreshortening; market; recess; reduction; retrenchment; salary cut; saving; shortening; slackening being economical; cost reduction; curtailment; cut back in costs; cutting short; frugality; reduction; restricting; thrift
Fallen crash; decline; decrease; downfall; fall fall; landing; tumble
Kostenersparnis curtailment; cut; cut down expenses; decrease; diminution; dwindling; economy; finance management; foreshortening; market; recess; reduction; retrenchment; salary cut; saving; shortening; slackening
Reduktion decrease; reduction allowance; cut; deduction; deflation; discount; drop in price; drop in prices; fall; fall in price; price cut; price reduction; price-cut; rebate; recession; reduction; relief; sell short; softness; weakness
Rückgang crash; curtailment; cut; cut down expenses; decline; decrease; deduct; diminution; downfall; dwindling; economy; fall; falling off; finance management; foreshortening; market; recess; reduction; reductions; retrenchment; salary cut; saving; shortening; slackening abatement; atavism; caving in; collapse; collapsing; decay; decline; deterioration; fall; falling down; putrefaction; relapse; reversion; rotting; sagging
Rücklauf decrease; falling off; reductions atavism; reversion; rewind
Schrumpfung crash; decline; decrease; downfall; fall cut; degradation; disgracement; dishonering; emotionale outburst; eruption; explosion; falling-out; outburst; pay cut; salary cut; shrinkage; shrivelling; withering
Senkung crash; curtailment; cut; cut down expenses; decline; decrease; diminution; downfall; dwindling; economy; fall; finance management; foreshortening; market; recess; reduction; retrenchment; salary cut; saving; shortening; slackening bulge; cut; degradation; dip; disgracement; dishonering; glen; inclination; letting down; lowness; pay cut; sag; salary cut; slope
Sinken crash; decline; decrease; downfall; fall collapsing; going down; plummeting; sliding; slumping
Verminderung curtailment; cut; cut down expenses; decrease; deduct; diminution; dwindling; economy; fall; finance management; foreshortening; market; recess; reduction; retrenchment; salary cut; saving; shortening; slackening; toning down; weakening cut; degradation; diminishing; disgracement; dishonering; lessening; pay cut; reduction; salary cut
Verringerung curtailment; cut; cut down expenses; decrease; deduct; diminution; dwindling; economy; fall; finance management; foreshortening; market; recess; reduction; retrenchment; salary cut; saving; shortening; slackening; toning down; weakening cut; degradation; diminishing; diminution; disgracement; dishonering; pay cut; reduction; salary cut
weniger werden diminishing; lessening
- decrement; diminution; drop-off; lessening; reduction; step-down
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beschränken curtail; decrease; diminish; dwindle; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink away abridge; besiege; besieged; besieges; bound; clip; confine; cover; crop; curtail; cut back; encapsulate; enclose; end; evnvelope; limit; reduce; restrict; shorten; surround; trim; wrap up
einschrumpfen curtail; decrease; diminish; drop; dwindle; go down; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink; shrink away; shrink back; shrivel; shrivel up dehydrate; dry; dry out; make smaller; reduce; run dry; shrivel up; wither
einschränken curtail; decrease; diminish; dwindle; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink away abridge; besiege; besieged; besieges; bound; clip; confine; cover; crop; curtail; cut back; cut down; dam; economise; economize; embank; encapsulate; enclose; end; envelope; evnvelope; have left; limit; moderate; reduce; restrict; save; shorten; slacken; spare; surround; trim; wrap up
geringer werden be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain
herabsetzen curtail; decrease; diminish; dwindle; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink away belittle; decline; degrade; disregard; hold cheap; hold in contempt; humiliate; look down upon; lower; mark down; reduce; regress; scorn; slight; treat unkindly; treat with disregard; waining
kürzen curtail; decrease; diminish; dwindle; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink away abbreviate; abridge; clip; crop; curtail; cut; cut back; cut close; cut down; cut short; decline; make smaller; pare; prune; reduce; regress; shorten; skim; trim; waining
mindern decrease; diminish; drop; dwindle; go down; lessen; reduce; shrink; shrink away; shrink back; shrivel; shrivel up cut down; decline; diminish; dwindle; economise; economize; make smaller; reduce; regress; save; shrink; waining
reduzieren curtail; decrease; diminish; drop; dwindle; go down; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink; shrink away; shrink back; shrivel; shrivel up collapse; crop; cut down; decline; diminish; dwindle; economise; economize; lower; mark down; minimise; minimize; reduce; regress; save; scale down; shorten; shrink; slacken; trim; waining
schlechter werden be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain
schrumpfen curtail; decrease; diminish; drop; dwindle; go down; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink; shrink away; shrink back; shrivel; shrivel up; sink be going down hill; decline; dehydrate; diminish; dry; dry out; dwindle; go under; make smaller; prolapse; reduce; regress; run dry; sag; shrink; shrivel up; sink; subside; waining; wither
schwinden decrease; diminish; drop; dwindle; go down; lessen; reduce; shrink; shrink away; shrink back; shrivel; shrivel up; sink clear; clear the table; decline; empty the table; regress; shrivel up; waining; wither
verkleinern decrease; diminish; reduce; shrink abridge; clip; crop; curtail; cut down; cut short; make smaller; reduce; shorten; shrink; trim; zoom out
vermindern be shortcoming; curtail; decline; decrease; diminish; drop; dwindle; go down; go thieving; lessen; mark down; reduce; remove; scale down; shrink; shrink away; shrink back; shrivel; shrivel up; take away; wain cut down; decline; economise; economize; make smaller; reduce; regress; save; waining
verringern be shortcoming; decline; decrease; diminish; drop; dwindle; go down; go thieving; lessen; reduce; remove; shrink; shrink away; shrink back; shrivel; shrivel up; take away; wain decimate; decline; make less numerous; make smaller; reduce; regress; slacken; thin; thin out; waining
weniger werden be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain
zusammenschrumpfen decrease; diminish; drop; dwindle; go down; lessen; reduce; shrink; shrink away; shrink back; shrivel; shrivel up dehydrate; diminish; dry; dry out; dwindle; run dry; shrink; shrink back; shrivel; shrivel up; subside; wither; wizen
- diminish; fall; lessen; minify
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abgang decrease; inventory decrease issue
Lagerabgang decrease; inventory decrease
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- diminish

Synoniemen voor "decrease":


Antoniemen van "decrease":


Verwante definities voor "decrease":

  1. the act of decreasing or reducing something1
  2. the amount by which something decreases1
  3. a change downward1
    • there was a decrease in his temperature as the fever subsided1
  4. a process of becoming smaller or shorter1
  5. decrease in size, extent, or range1
    • The amount of homework decreased towards the end of the semester1
  6. make smaller1
    • He decreased his staff1
  7. A transaction where items go out of inventory.2

Wiktionary: decrease

decrease
verb
  1. make smaller
  2. become smaller
noun
  1. amount of decrease
decrease
verb
  1. etwas in seinem Wert geringer machen
  2. (intransitiv) Finanzwesen, Wirtschaft: an Wert verlieren
  3. kleiner oder weniger werden
  4. kleiner/weniger/geringer machen
  5. (transitiv) etwas kleiner, weniger machen
noun
  1. -
  2. das Kleinerwerden oder Geringerwerden von etwas, Verringerung, Abnahme
  3. Veränderung, bei der etwas weniger/geringer/niedriger wird
Cross Translation:
FromToVia
• decrease → verringern; vermindern ↔ verminderen — doen afnemen in aantal, kleiner maken
• decrease → abnehmen ↔ verminderen — afnemen in aantal, kleiner worden
• decrease → Degradierung; Degeneration; Rückbildung; Entartung; Erniedrigung ↔ abaissement — action d’abaisser, de s’abaisser, ou résultat de cette action.
• decrease → senken; absenken; herablassen; erniedrigen; entwürdigen; diskreditieren; in Misskredit bringen; in Verruf bringen; reduzieren; umbringen; verderben; streichen; demütigen ↔ abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
• decrease → summieren; zusammenfassen; abkürzen; verkürzen ↔ abréger — rendre plus court.
• decrease → sinken ↔ diminuer — Traductions à trier suivant le sens
• decrease → Reduktion; Nachlaß; Rabatt; Vergünstigung; Vergütung ↔ réduction — action de diminuer, de réduire ou de se réduire, résultat de cette action.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1132 seconde
Page rendered in 1.0 seconds