Home ->Woordenboeken ->Engels/Duits ->Vertaal damages

Vertaal damages van Engels naar Duits

Overzicht
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. damages:
  2. damage:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor damages (Engels) in het Duits

damages:

damages [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the damages (depreciations; injuries)
    die Schäden
    • Schäden [die ~] zelfstandig naamwoord
  2. the damages
    der Schadenersatz

Vertaal Matrix voor damages:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Schadenersatz damages amends; compensation; compensations; indemnification; indemnifications; indemnities; indemnity; payment; recoupment; refunds; reimbursement; reimbursements; repayment; repayments; restitution; restitutions
Schäden damages; depreciations; injuries bereavement; contra; damage; defects; deficiencies; demerit; disadvantage; disturbances; faults; handicaps; harm; harming; hitches; injuries; injury; loss; problems; suffering; troubles; wounds
- amends; indemnification; indemnity; redress; restitution

Verwante woorden van "damages":


Synoniemen voor "damages":


Verwante definities voor "damages":

  1. a sum of money paid in compensation for loss or injury1

damages vorm van damage:

damage [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the damage (detriment; loss; harm; injury; harming)
    der Abbruch; die Beeinträchtigung; die Einbuße
  2. the damage (injury; loss; harm; harming)
    die Beschädigung; der Schäden; der Schade; der Schaden; die Schädigung; der Verlust; die Schadhaftigkeit
  3. the damage (disadvantage; loss)
    der Nachteil; der Schade; der Schaden; der Abbruch
    • Nachteil [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schade [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schaden [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Abbruch [der ~] zelfstandig naamwoord
  4. the damage
    die Havarie; die Haverei
    • Havarie [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Haverei [die ~] zelfstandig naamwoord
  5. the damage
    der Schaden
    • Schaden [der ~] zelfstandig naamwoord

to damage werkwoord (damages, damaged, damaging)

  1. to damage (erode; spoil; attack)
    beschädigen; beeinträchtigen; zertrümmern; zerschlagen; zerbrechen; entzweireißen
    • beschädigen werkwoord (beschädige, beschädigst, beschädigt, beschädigte, beschädigtet, beschädigt)
    • beeinträchtigen werkwoord (beeinträchtige, beeinträchtigst, beeinträchtigt, beeinträchtigte, beeinträchtigtet, beeinträchtigt)
    • zertrümmern werkwoord (zertrümmere, zertrümmerst, zertrümmert, zertrümmerte, zertrümmertet, zertrümmert)
    • zerschlagen werkwoord (zerschlage, zerschlägst, zerschlägt, zerschlug, zerschlugt, zerschlagen)
    • zerbrechen werkwoord (zerbreche, zerbrichst, zerbricht, zerbrach, zerbracht, zerbrochen)
    • entzweireißen werkwoord
  2. to damage (harm; do harm)
    beeinträchtigen; jemandem schaden; schwächen
    • beeinträchtigen werkwoord (beeinträchtige, beeinträchtigst, beeinträchtigt, beeinträchtigte, beeinträchtigtet, beeinträchtigt)
    • jemandem schaden werkwoord
    • schwächen werkwoord (schwäche, schwächst, schwächt, schwächte, schwächtet, geschwächt)
  3. to damage (hurt; injure)
    beschädigen; schaden
    • beschädigen werkwoord (beschädige, beschädigst, beschädigt, beschädigte, beschädigtet, beschädigt)
    • schaden werkwoord (schade, schadest, schadet, schadete, schadetet, geschadet)
  4. to damage (cause damage; harm; do harm; hurt)
    schaden; düpieren; anschlagen; beschädigen; verletzen; behindern; kränken; benachteiligen; schädigen
    • schaden werkwoord (schade, schadest, schadet, schadete, schadetet, geschadet)
    • düpieren werkwoord (düpiere, düpierst, düpiert, düpierte, düpiertet, düpiert)
    • anschlagen werkwoord (schlage an, schlägst an, schlägt an, schlug an, schlugt an, angeschlagen)
    • beschädigen werkwoord (beschädige, beschädigst, beschädigt, beschädigte, beschädigtet, beschädigt)
    • verletzen werkwoord (verletze, verletzt, verletzte, verletztet, verletzt)
    • behindern werkwoord (behindere, behinderst, behindert, behinderte, behindertet, behindert)
    • kränken werkwoord (kränke, kränkst, kränkt, kränkte, kränktet, gekränkt)
    • benachteiligen werkwoord (benachteilige, benachteiligst, benachteiligt, benachteiligte, benachteiligtet, benachteiligt)
    • schädigen werkwoord (schädige, schädigst, schädigt, schädigte, schädigtet, geschädigt)
  5. to damage (beat up; knock about; maul; injure)
    verprügeln
    • verprügeln werkwoord (verprügele, verprügelst, verprügelt, verprügelte, verprügeltet, verprügelt)
  6. to damage (harm; aggrieve; injure)
    benachteiligen; düpieren; schädigen
    • benachteiligen werkwoord (benachteilige, benachteiligst, benachteiligt, benachteiligte, benachteiligtet, benachteiligt)
    • düpieren werkwoord (düpiere, düpierst, düpiert, düpierte, düpiertet, düpiert)
    • schädigen werkwoord (schädige, schädigst, schädigt, schädigte, schädigtet, geschädigt)
  7. to damage (harm; bruise; injure)
    verletzen; schaden
    • verletzen werkwoord (verletze, verletzt, verletzte, verletztet, verletzt)
    • schaden werkwoord (schade, schadest, schadet, schadete, schadetet, geschadet)
  8. to damage (be disadvantuous; cause disadvantage; cause someone sorrow; )
    schaden; behindern; benachteiligen; schädigen; düpieren
    • schaden werkwoord (schade, schadest, schadet, schadete, schadetet, geschadet)
    • behindern werkwoord (behindere, behinderst, behindert, behinderte, behindertet, behindert)
    • benachteiligen werkwoord (benachteilige, benachteiligst, benachteiligt, benachteiligte, benachteiligtet, benachteiligt)
    • schädigen werkwoord (schädige, schädigst, schädigt, schädigte, schädigtet, geschädigt)
    • düpieren werkwoord (düpiere, düpierst, düpiert, düpierte, düpiertet, düpiert)

Conjugations for damage:

present
  1. damage
  2. damage
  3. damages
  4. damage
  5. damage
  6. damage
simple past
  1. damaged
  2. damaged
  3. damaged
  4. damaged
  5. damaged
  6. damaged
present perfect
  1. have damaged
  2. have damaged
  3. has damaged
  4. have damaged
  5. have damaged
  6. have damaged
past continuous
  1. was damaging
  2. were damaging
  3. was damaging
  4. were damaging
  5. were damaging
  6. were damaging
future
  1. shall damage
  2. will damage
  3. will damage
  4. shall damage
  5. will damage
  6. will damage
continuous present
  1. am damaging
  2. are damaging
  3. is damaging
  4. are damaging
  5. are damaging
  6. are damaging
subjunctive
  1. be damaged
  2. be damaged
  3. be damaged
  4. be damaged
  5. be damaged
  6. be damaged
diverse
  1. damage!
  2. let's damage!
  5. damaged
  6. damaging
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor damage:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abbruch damage; detriment; disadvantage; harm; harming; injury; loss breaking; breaks; demolition; destruction
Beeinträchtigung damage; detriment; harm; harming; injury; loss
Beschädigung damage; harm; harming; injury; loss corruption; damaging; desecration; mutilation; the harming of
Einbuße damage; detriment; harm; harming; injury; loss
Havarie damage
Haverei damage
Nachteil damage; disadvantage; loss disadvantage; drawback
Schade damage; disadvantage; harm; harming; injury; loss
Schaden damage; disadvantage; harm; harming; injury; loss
Schadhaftigkeit damage; harm; harming; injury; loss crushed situation
Schäden damage; harm; harming; injury; loss bereavement; contra; damages; defects; deficiencies; demerit; depreciations; disadvantage; disturbances; faults; handicaps; hitches; injuries; loss; problems; suffering; troubles; wounds
Schädigung damage; harm; harming; injury; loss abuse; bereavement; contra; demerit; disadvantage; hurt; injury; loss; suffering; wound
Verlust damage; harm; harming; injury; loss bereavement; contra; defeat; demerit; disadvantage; let down; loss; suffering
- equipment casualty; harm; hurt; impairment; legal injury; price; scathe; terms; wrong
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anschlagen cause damage; damage; do harm; harm; hurt evaluate; rate; tax
beeinträchtigen attack; damage; do harm; erode; harm; spoil besmirch; blemish; hamper; hinder; impede; obstruct; stonewall; taint
behindern be disadvantuous; cause damage; cause disadvantage; cause injury; cause someone sorrow; damage; do harm; harm; harm somebody; hurt; injure block; cross; hamper; hinder; impede; keep from; make impossible; obstruct; oppose; prevent; sabotage; stem; stop; thwart; upset
benachteiligen aggrieve; be disadvantuous; cause damage; cause disadvantage; cause injury; cause someone sorrow; damage; do harm; harm; harm somebody; hurt; injure besmirch; blemish; taint
beschädigen attack; cause damage; damage; do harm; erode; harm; hurt; injure; spoil besmirch; blemish; break; break into pieces; corrupt; crack; destroy; hurt; injure; snap; taint; wreck
düpieren aggrieve; be disadvantuous; cause damage; cause disadvantage; cause injury; cause someone sorrow; damage; do harm; harm; harm somebody; hurt; injure ache; aggrieve; bruise; contuse; defamate; hurt; hurt someone's feelings; injure; offend; slander; wound
entzweireißen attack; damage; erode; spoil draw apart; rend; tear apart; tear to pieces; tear to shreds; tear up
jemandem schaden damage; do harm; harm
kränken cause damage; damage; do harm; harm; hurt ache; aggrieve; besmirch; blemish; bruise; cause pain; cause sorrow; contuse; defamate; hurt; hurt someone's feelings; inflict injury; injure; offend; slander; taint; wound
schaden be disadvantuous; bruise; cause damage; cause disadvantage; cause injury; cause someone sorrow; damage; do harm; harm; harm somebody; hurt; injure ache; be dangerous; bruise; contuse; do harm; do wrong; do wrongly; harmful to; hurt; injure; molest; offend; wound; wreak evil
schwächen damage; do harm; harm decline; regress; waining
schädigen aggrieve; be disadvantuous; cause damage; cause disadvantage; cause injury; cause someone sorrow; damage; do harm; harm; harm somebody; hurt; injure ache; bruise; contuse; detrimental; disadvantageous; hurt; injure; wound
verletzen bruise; cause damage; damage; do harm; harm; hurt; injure ache; aggrieve; break in; bruise; contuse; cut; defamate; dishonor; dishonour; hurt; injure; insult; maul; offend; prick; rape; ravish; slander; sting; torment; torture; violate; wound
verprügeln beat up; damage; injure; knock about; maul beat up; castigate; drub; flog; lash; rack; trash; trounce; whack; whip
zerbrechen attack; damage; erode; spoil adjourn; become defective; break; break down; break into pieces; break off; break to pieces; crush; dash; destroy; die; fall to pieces; fracture; intentionally destroy; knock to pieces; perish; pulverise; pulverize; refract; rub fine; sever; shatter; smash; smash into pieces; smash to pieces; smash up; wreck
zerschlagen attack; damage; erode; spoil break; knock to pieces; shatter; smash; smash to pieces; smash up
zertrümmern attack; damage; erode; spoil break; destroy; destruct; devastate; eliminate; exhaust; knock to pieces; lay waste; liquidate; ruin; shatter; smash; smash to pieces; smash up; wear out; work to death; wreck
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- batter; injury

Verwante woorden van "damage":


Synoniemen voor "damage":


Verwante definities voor "damage":

  1. the act of damaging something or someone1
  2. any harm or injury resulting from a violation of a legal right1
  3. loss of military equipment1
  4. the occurrence of a change for the worse1
  5. the amount of money needed to purchase something1
    • how much is the damage?1
  6. inflict damage upon1
    • The snow damaged the roof1
    • She damaged the car when she hit the tree1
  7. suffer or be susceptible to damage1
    • These fine china cups damage easily1

Wiktionary: damage

damage
verb
  1. to make something less intact or even destroy it; to harm or cause destruction
noun
  1. cost or expense
  2. abstract measure of something not being intact; harm
damage
verb
  1. mit Dativobjekt, (intransitiv) Schaden zufügen
  2. etwas beschädigen, verletzen
  3. etwas einen Schaden zuführen
noun
  1. die Handlung des Verlierens
  2. Rechtswesen: ein durch ein Ereignis oder einen Umstand verursachte Beeinträchtigung eines Gutes oder eine Wertminderung des ursprünglichen Zustandes einer Sache
  3. eine negative oder unerwünschte Folge oder ein negativer Nebeneffekt, zum Beispiel einer Lösung, eines Vorgehens, einer Überlegung
  4. die negativen Konsequenzen einer Aktion angesichts eines bestimmten Planes und Entscheidungsfeldes
  5. großes Schadensereignis (speziell im Verkehrswesen) wie Transportmittelunfall oder Güterschaden
  6. (durch Beschädigung beziehungsweise Zufügung materiellen Schadens) völliges oder teilweises Abhandenkommen, Verlorengehen; das völlige oder teilweise Abhandengekommene, Verlorengegangene
  7. der Vorgang des beschädigen oder des Beschädigt-Werdens
  8. ein Schaden, Beeinträchtigung
Cross Translation:
FromToVia
• damage → schaden ↔ schaden — iets of iemand schade toebrengen
• damage → Schaden ↔ schade — geheel van beschadigingen
• damage → ruinieren; schädigen; zerstören; kaputtmachen ↔ abîmer — Endommager
• damage → Havarie; Seeschaden; Schaden; Beschädigung; Bruch ↔ avarie — marine|fr dommage survenir à un bâtiment ou aux marchandises dont il charger.
• damage → Schaden ↔ dommage — Perte matérielle; dégât (sens général)
• damage → schlimm; schade ↔ dommage — Dommages et intérêts
• damage → Verderbnis; Beschädigung; Defekt; Mangel; Schaden ↔ dégât — dommage, détérioration amener par un accident ou une cause violente.
• damage → beschädigen; Schaden zufügen; verderben; verletzen; beeinträchtigen; schaden; untergraben ↔ détériorer — mettre en mauvais état.
• damage → schaden; zufügen; schädigen ↔ endommager — mettre une chose en mauvais état en lui faisant subir quelque dommage.
• damage → schaden; schädigen ↔ nuire — Causer du tort, porter dommage à quelqu’un.
• damage → Verlust; Verderbnis; Beschädigung; Defekt; Mangel; Schaden ↔ préjudice — tort ; dommage.

Verwante vertalingen van damages







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0631 seconde
Page rendered in 1.0 seconds