Home ->Woordenboeken ->Engels/Duits ->Vertaal cracking

Vertaal cracking van Engels naar Duits

Overzicht
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. cracking:
  2. crack:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor cracking (Engels) in het Duits

cracking:

cracking [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the cracking (crack; flaw; crash)
    der Riß; der Bruch; der Sprung
    • Riß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Bruch [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Sprung [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. the cracking
    Geknirsch
  3. the cracking
    Geknister
  4. the cracking (splitting; fissure)
    die Spaltung; die Zerteilung

Vertaal Matrix voor cracking:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bruch crack; cracking; crash; flaw break; breaking; breaks; crack; disentanglement; division; divorce; fraction; fracture; kink; litter; mine; mineshaft; partition; pit; refuse; rubbish; segregation; separation; waste
Geknirsch cracking grating; grinding
Geknister cracking crackling; rustle
Riß crack; cracking; crash; flaw cavity; cleft; cranny; crevice; cut-away; fissure; gap; gash; hole; interstice; opening; rent; rip; saving; split; tear
Spaltung cracking; fissure; splitting religious conflict; rupture; schism; seperation
Sprung crack; cracking; crash; flaw
Zerteilung cracking; fissure; splitting
- crack; fracture; snap
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
Sprung jump

Verwante woorden van "cracking":


Synoniemen voor "cracking":


Verwante definities voor "cracking":

  1. the act of cracking something1
  2. a sudden sharp noise1
    • he heard the cracking of the ice1
  3. the process whereby heavy molecules of naphtha or petroleum are broken down into hydrocarbons of lower molecular weight (especially in the oil-refining process)1

crack:

crack [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the crack (flaw; cracking; crash)
    der Riß; der Bruch; der Sprung
    • Riß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Bruch [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Sprung [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. the crack
    die Koryphäe
  3. the crack
    der Spalt
    • Spalt [der ~] zelfstandig naamwoord
  4. the crack (kink)
    der Knacks; der Bruch
    • Knacks [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Bruch [der ~] zelfstandig naamwoord
  5. the crack (crunching)
    Krachen; Knarren
    • Krachen [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Knarren [das ~] zelfstandig naamwoord
  6. the crack (detonation; explosion; pop; boom; bang)
    der Knall; der Schuß
    • Knall [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schuß [der ~] zelfstandig naamwoord

to crack werkwoord (cracks, cracked, cracking)

  1. to crack (break house)
    aufbrechen; Häuser aufbrechen
  2. to crack
    ein krackendes Gelaut machen; entschlüsseln; entziffern; dekodieren
    • entschlüsseln werkwoord (entschlüssele, entschlüsselst, entschlüsselt, entschlüsselte, entschlüsseltet, entschlüsselt)
    • entziffern werkwoord (entziffere, entzifferst, entziffert, entzifferte, entziffertet, entziffert)
    • dekodieren werkwoord (dekodiere, dekodierst, dekodiert, dekodierte, dekodiertet, dekodiert)
  3. to crack (bang; pop; boom)
    knallen; bumsen; krachen; schmettern; donnern; ballern
    • knallen werkwoord (knalle, knallst, knallt, knallte, knalltet, geknalltt)
    • bumsen werkwoord (bumse, bumst, bumste, bumstet, gebumst)
    • krachen werkwoord (krache, krachst, kracht, krachte, krachtet, gekracht)
    • schmettern werkwoord (schmettere, schmetterst, schmettert, schmetterte, schmettertet, geschmetterd)
    • donnern werkwoord (donnere, donnerst, donnert, donnerte, donnertet, gedonnert)
    • ballern werkwoord
  4. to crack (break open; decode; force open; tear open)
    aufbrechen; abbrechen; aufreißen; dekodieren; auflösen; aufteilen; aufbringen; entfesseln; aufsperren; aufstoßen; auseinandernehmen; entehen
    • aufbrechen werkwoord (breche auf, brichst auf, bricht auf, brach auf, bracht auf, aufgebrochen)
    • abbrechen werkwoord (breche ab, brechst ab, brecht ab, brechte ab, brechtet ab, abgebrecht)
    • aufreißen werkwoord
    • dekodieren werkwoord (dekodiere, dekodierst, dekodiert, dekodierte, dekodiertet, dekodiert)
    • auflösen werkwoord (löse auf, löst auf, löste auf, löstet auf, aufgelöst)
    • aufteilen werkwoord (teile auf, teilst auf, teilt auf, teilte auf, teiltet auf, aufgeteilt)
    • aufbringen werkwoord (bringe auf, bringst auf, bringt auf, bracht auf, brachtet auf, aufgebracht)
    • entfesseln werkwoord (entfessele, entfesselst, entfesselt, entfesselte, entfesseltet, entfesselt)
    • aufsperren werkwoord (sperre auf, sperrst auf, sperrt auf, sperrte auf, sperrtet auf, aufgesperrt)
    • aufstoßen werkwoord (stoße auf, stößt auf, stieß auf, stießt auf, aufgestoßen)
    • auseinandernehmen werkwoord
    • entehen werkwoord (entehe, entehst, enteht, entehte, entehtet, enteht)
  5. to crack (snap; break)
    knacken; beschädigen; brechen; aufbrechen; kaputtmachen
    • knacken werkwoord (knacke, knackst, knackt, knackte, knacktet, geknackt)
    • beschädigen werkwoord (beschädige, beschädigst, beschädigt, beschädigte, beschädigtet, beschädigt)
    • brechen werkwoord (breche, brichst, bricht, brach, bracht, gebrochen)
    • aufbrechen werkwoord (breche auf, brichst auf, bricht auf, brach auf, bracht auf, aufgebrochen)
    • kaputtmachen werkwoord (mache kaputt, machst kaputt, macht kaputt, machte kaputt, machtet kaputt, kaputtgemacht)
  6. to crack (break open; tear open)
    aufreißen; aufbrechen; aufsperren
    • aufreißen werkwoord
    • aufbrechen werkwoord (breche auf, brichst auf, bricht auf, brach auf, bracht auf, aufgebrochen)
    • aufsperren werkwoord (sperre auf, sperrst auf, sperrt auf, sperrte auf, sperrtet auf, aufgesperrt)
  7. to crack (crackle; snap)
    bersten; zerreißen; knistern; prasseln; zerspringen
    • bersten werkwoord (berste, birst, barst, barstet, geborsten)
    • zerreißen werkwoord (zerreiße, zerreißt, zerriß, zerrißt, zerrissen)
    • knistern werkwoord (knistere, knisterst, knistert, knisterte, knistertet, geknistert)
    • prasseln werkwoord (prassele, prasselst, prasselt, prasselte, prasseltet, geprasselt)
    • zerspringen werkwoord (zerspringe, zerspringst, zerspringt, zerspringte, zerspringtet, zerspringt)
  8. to crack (split open; split; cleave; )
    spleißen; splissen; zerhacken
    • spleißen werkwoord (spleiße, spleißt, spliss, splisset, gesplissen)
    • splissen werkwoord (splisse, splisst, splisste, splisstet, gesplißt)
    • zerhacken werkwoord (zerhacke, zerhackst, zerhackt, zerhackte, zerhacktet, zerhackt)
  9. to crack (burst; shatter)
    bersten; platzen; zerspringen; explodieren
    • bersten werkwoord (berste, birst, barst, barstet, geborsten)
    • platzen werkwoord (platze, platzst, platzt, platzte, platztet, geplatzt)
    • zerspringen werkwoord (zerspringe, zerspringst, zerspringt, zerspringte, zerspringtet, zerspringt)
    • explodieren werkwoord (explodiere, explodierst, explodiert, explodierte, explodiertet, explodiert)
  10. to crack (cleave; divide; split; )
    scheiden; aus einander spleißen; splissen; trennen; spleißen; abkoppeln; loskoppeln
    • scheiden werkwoord (scheide, scheidest, scheidet, schiedt, schiedet, geschieden)
    • splissen werkwoord (splisse, splisst, splisste, splisstet, gesplißt)
    • trennen werkwoord (trenne, trennst, trennt, trennte, trenntet, getrennt)
    • spleißen werkwoord (spleiße, spleißt, spliss, splisset, gesplissen)
    • abkoppeln werkwoord (koppele ab, koppelst ab, koppelt ab, koppelte ab, koppeltet ab, abgekoppelt)
    • loskoppeln werkwoord (koppele los, koppelst los, koppelt los, koppelte los, koppeltet los, losgekoppelt)
  11. to crack (tear open; break open)
    aufbrechen; aufbringen; aufreißen; aufsperren
    • aufbrechen werkwoord (breche auf, brichst auf, bricht auf, brach auf, bracht auf, aufgebrochen)
    • aufbringen werkwoord (bringe auf, bringst auf, bringt auf, bracht auf, brachtet auf, aufgebracht)
    • aufreißen werkwoord
    • aufsperren werkwoord (sperre auf, sperrst auf, sperrt auf, sperrte auf, sperrtet auf, aufgesperrt)

Conjugations for crack:

present
  1. crack
  2. crack
  3. cracks
  4. crack
  5. crack
  6. crack
simple past
  1. cracked
  2. cracked
  3. cracked
  4. cracked
  5. cracked
  6. cracked
present perfect
  1. have cracked
  2. have cracked
  3. has cracked
  4. have cracked
  5. have cracked
  6. have cracked
past continuous
  1. was cracking
  2. were cracking
  3. was cracking
  4. were cracking
  5. were cracking
  6. were cracking
future
  1. shall crack
  2. will crack
  3. will crack
  4. shall crack
  5. will crack
  6. will crack
continuous present
  1. am cracking
  2. are cracking
  3. is cracking
  4. are cracking
  5. are cracking
  6. are cracking
subjunctive
  1. be cracked
  2. be cracked
  3. be cracked
  4. be cracked
  5. be cracked
  6. be cracked
diverse
  1. crack!
  2. let's crack!
  5. cracked
  6. cracking
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor crack:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bruch crack; cracking; crash; flaw; kink break; breaking; breaks; disentanglement; division; divorce; fraction; fracture; litter; mine; mineshaft; partition; pit; refuse; rubbish; segregation; separation; waste
Knacks crack; kink bite
Knall bang; boom; crack; detonation; explosion; pop bang; blast; boom; bump; crash; smack; thud; thump
Knarren crack; crunching
Koryphäe crack go getter; high flyer; whizz kid
Krachen crack; crunching
Riß crack; cracking; crash; flaw cavity; cleft; cranny; crevice; cut-away; fissure; gap; gash; hole; interstice; opening; rent; rip; saving; split; tear
Schuß bang; boom; crack; detonation; explosion; pop bang; blast; boom; bump; crash; cutting; dash; little dashes; shoot; shot; smack; splash; sprig; sprout; squeeze; thud; thump
Spalt crack cleft; rabbet; rent; rip; runway; seam; split; tear
Sprung crack; cracking; crash; flaw
- chap; cleft; crack cocaine; cracking; cranny; crevice; fissure; fling; fracture; gap; go; offer; pass; quip; sally; scissure; shot; snap; tornado; whirl; wisecrack
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Häuser aufbrechen break house; crack
abbrechen break open; crack; decode; force open; tear open ABEND; abandon; abend; abort; adjourn; break down; break off; break up; bring to a close; bring to a conclusion; bring to an end; cancel; conclude; demolish; destruct; devastate; eliminate; end; exhaust; finish; finish off; lay waste; liquidate; ruin; sap; sever; tear down; tear loose; wear out; work to death; wreck
abkoppeln cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split declutch; depress the clutch; disconnect; drop out; get undone; loosen; pull out; quit; release; separate; set free; uncouple; undo; unhitch; unlace; unpick; untie; work loose
aufbrechen break; break house; break open; crack; decode; force open; snap; tear open ascend; be off; be on the upgrade; become higher; become larger; break; break into pieces; break loose; break up; bristle; climb; depart; destroy; flare up; fly up; get away; go; go away; go up; go upward; grow; increase; leave; mount; rip open; rise; rise to the surface; start; take off; tear; tear open; wreck
aufbringen break open; crack; decode; force open; tear open get better; heave; improve; lift; lift up; raise
auflösen break open; crack; decode; force open; tear open abolish; adjourn; break down; break up; collapse; crumble; decipher; decode; detect; disband; discover; disentangle; disentwine; disintegrate; dissolve; explode; fall apart; fall to bits; fall to pieces; get undone; go separate ways; loosen; melt away; part; pay for; pay off; pull out; release; resolve; reveal; separate; set free; sever; shut down; solve; split up; spot; unlace; unpick; unravel; untie; work loose
aufreißen break open; crack; decode; force open; tear open boast; brag; exagerate; rend; rip; rip open; talk big; tear; tear open
aufsperren break open; crack; decode; force open; tear open detain; hold; lock up; put in gaol
aufstoßen break open; crack; decode; force open; tear open press open; push open
aufteilen break open; crack; decode; force open; tear open break up; collapse; crumble; disintegrate; fall apart; fall to bits; fall to pieces; itemise; itemize; separate; split up
aus einander spleißen cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split
auseinandernehmen break open; crack; decode; force open; tear open dismantle; dissect; floor; knock down; pull down; take apart
ballern bang; boom; crack; pop
bersten burst; crack; crackle; shatter; snap blow to pieces; blow up; burst open; cleave; come loose; cut; drop dead; explode; go to hell; hew through; spring open
beschädigen break; crack; snap attack; besmirch; blemish; break; break into pieces; cause damage; corrupt; damage; destroy; do harm; erode; harm; hurt; injure; spoil; taint; wreck
brechen break; crack; snap adjourn; become defective; break; break down; break into pieces; break off; break to pieces; destroy; die; fracture; knock to pieces; perish; refract; sever; shatter; smash; smash to pieces; smash up; spew; spew out; spit; sputter; wreck
bumsen bang; boom; crack; pop brush against; bump against; call; caress; caress each other; couple; cuddle; fuck; have sexual intercourse; love; make love; neck; ring; screw; tinkle
dekodieren break open; crack; decode; force open; tear open decipher; decode; solve
donnern bang; boom; crack; pop bawl; bellow; cry out; let someone have it; rage; rant; rant & rage; roar; scream; shout; shriek; storm; thunder; yell
ein krackendes Gelaut machen crack
entehen break open; crack; decode; force open; tear open
entfesseln break open; crack; decode; force open; tear open adjourn; break down; loosen; release; remove the cuffs; set free; sever; unchain; unlace; untie; work loose
entschlüsseln crack decipher; decode; decrypt; solve
entziffern crack decipher; decode; disentangle; disentwine; solve; unbutton; unravel; unriddle; untie
explodieren burst; crack; shatter blow to pieces; blow up; burst; explode; flop down; plop down; plump down; snap
kaputtmachen break; crack; snap break; break into pieces; destroy; destruct; devastate; eliminate; exhaust; lay waste; liquidate; ruin; wear out; work to death; wreck
knacken break; crack; snap break down; break off; break through
knallen bang; boom; crack; pop fire; fire a shot; fusillade; shoot; thunder
knistern crack; crackle; snap crackle; rustle; sputter
krachen bang; boom; crack; pop rattle; rumble; thunder
loskoppeln cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split disconnect; drop out; get undone; pull out; quit; separate; uncouple; unpick; untie
platzen burst; crack; shatter burst; burst open; come loose; drop dead; explode; flop down; go to hell; plop down; plump down; snap; spring open
prasseln crack; crackle; snap
scheiden cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split adjourn; break down; break up; differentiate; disentangle; divorce; go separate ways; itemise; itemize; part; separate; sever; solve; split; split up; tear off; unbutton; unravel; unriddle; untie
schmettern bang; boom; crack; pop be audible; blare; clatter; echo; heave; rant; resound; reverberate; roll; throw down; thunder; wobble
spleißen chop; chop into small pieces; chop up; cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split; split open cleave; cut; hew through
splissen chop; chop into small pieces; chop up; cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split; split open cleave; cut; hew through
trennen cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split adjourn; break down; break up; collapse; crumble; detach; differentiate; disconnect; disentangle; disentwine; disintegrate; dissociate from; divide; divorce; drop; fall apart; fall to bits; fall to pieces; go separate ways; isolate; itemise; itemize; loosen; part; place apart; release; separate; set free; sever; solve; split; split up; tear off; unbutton; unlace; unlink; unpin; unravel; unriddle; untie; work loose
zerhacken chop; chop into small pieces; chop up; cleave; crack; split; split open chop into pieces; chop up
zerreißen crack; crackle; snap adjourn; break down; draw apart; rend; rip; separate; sever; tear; tear apart; tear to pieces; tear to shreds; tear up
zerspringen burst; crack; crackle; shatter; snap blow to pieces; blow up; crack into pieces; drop dead; explode; go to hell
- break; break through; break up; check; collapse; crack up; crock up; snap
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- A-one; ace; first-rate; super; tiptop; top-notch; topnotch; tops
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
Sprung jump
- break; butterscotch; pieces; plough; rift; toffee

Verwante woorden van "crack":


Synoniemen voor "crack":


Verwante definities voor "crack":

  1. of the highest quality1
    • a crack shot1
  2. the act of cracking something1
  3. a usually brief attempt1
    • he took a crack at it1
  4. a purified and potent form of cocaine that is smoked rather than snorted; highly addictive1
  5. a narrow opening1
    • he opened the window a crack1
  6. a blemish resulting from a break without complete separation of the parts1
    • there was a crack in the mirror1
  7. witty remark1
  8. a sudden sharp noise1
    • the crack of a whip1
  9. a long narrow opening1
  10. a long narrow depression in a surface1
  11. a chance to do something1
  12. break into simpler molecules by means of heat1
    • The petroleum cracked1
  13. reduce (petroleum) to a simpler compound by cracking1
  14. become fractured; break or crack on the surface only1
    • The glass cracked when it was heated1
  15. cause to become cracked1
    • heat and light cracked the back of the leather chair1
  16. break suddenly and abruptly, as under tension1
  17. break partially but keep its integrity1
    • The glass cracked1
  18. pass through (a barrier)1
    • Registrations cracked through the 30,000 mark in the county1
  19. tell spontaneously1
    • crack a joke1
  20. hit forcefully; deal a hard blow, making a cracking noise1
    • The teacher cracked him across the face with a ruler1
  21. suffer a nervous breakdown1
  22. make a sharp sound1
  23. make a very sharp explosive sound1
    • His gun cracked1
  24. gain unauthorized access computers with malicious intentions1
    • she cracked my password1
    • crack a safe1

Wiktionary: crack

crack
noun
  1. sharp sound made when solid material breaks
  2. thin space opened in a previously solid material
crack
verb
  1. ein lautes Geräusch von sich geben, indem man schnell gegen etwas prallt
  2. (intransitiv), Dativ: durch eine abrupte, schwungvolle Bewegung - zumeist der Zunge, den Fingern oder einer Peitsche - einen kurzen, (leicht) knallenden Laut erzeugen
  1. -
  2. von Glas, Eis, Stein usw.: plötzlich Risse (Sprünge) bekommen
noun
  1. feiner Riss in einem festen Material
  2. schmaler Einschnitt, länglicher Riss
  3. Droge, hergestellt aus Kokain und Backpulver (oder auch Natron, Ammoniak u. ä.); ist vielfach stärker und hat ein höheres Suchtpotenzial als Kokain
Cross Translation:
FromToVia
• crack → knacken ↔ knappen — hoorbaar zijdelings bezwijken
• crack → brechen; abbrechen; aufbrechen; zermalmen; zerschmettern ↔ briser — rompre, mettre en pièces.
• crack → klacken; klappen; schnalzen; klappern ↔ claquer — Faire un certain bruit aigu et éclatant.
• crack → knallen; knarren; krachen ↔ craquer — Traductions à trier suivant le sens
• crack → Schnitt ↔ fente — Division en long pratiquée à un corps, à une masse quelconque.
• crack → anbrechen ↔ fêler — fendre un vase, un cristal, un verre, un métal, etc., de telle sorte que les pièces en demeurer encore joindre l’une avec l’autre.

Verwante vertalingen van cracking







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1214 seconde
Page rendered in 1.0 seconds