Overzicht
Engels naar Duits: Meer gegevens...
-
charming:
- schön; hübsch; attraktiv; süß; gutaussehend; angenehm; zierlich; schmuck; flott; schick; anziehend; fesch; reizend; lieblich; entzückend; graziös; gefällig; charmant; allerliebst; anmutig; goldig; freundlich; sympathisch; nett; gesellig; herzlich; liebenswürdig; gutartig; niedlich; bezaubernd; freundschaftlich; hold; herzgewinnend; Liebenswürdig; grazil; sehr gefallig; verlockend; reizvoll; einladend; schmackhaft; anmutsvoll
- Betören; Einpalmen
-
charm:
- Scharm; Reiz; Bezauberung; Anmut; Grazie; Zauber; Lieblichkeit; Liebreiz; Anziehung; Verleitung; Verlockung; Verführung; Eroberung; Prüfung; Erprobung; Experiment; Charme; Versuchung; Süße; Attraktivität; einnehmendes Wesen; Kategorie
- einschlagen; einwickeln; charmieren; wickeln; betören; verführen; verzaubern; entzücken; bezaubern; bestricken; reizen; verlocken; bestechen; anlocken; verleiten; freuen; erfreuen; gefallen; scharmieren; beglücken
-
Wiktionary:
- charming → charmant, reizend, bezaubernd, anmutig
- charming → charmant, anmutig, nett, liebenswürdig, freundlich, reizend, allerliebst, hold, lieblich, bezauberend, entzückend, verführerisch, bezaubernd, verlockend
- charm → Charme, Liebreiz, Charm, Bann, Anmut
- charm → bezaubern, entzücken, Reiz, Charme, reizen, Amulett, Reize, Zauber, Anmut, Begnadigung, Begnadigungsrecht, Gnade, Gnadenerlass, Grazie, Lieblichkeit, Gunst, Huld, Vergünstigung, Dank, anmuten, verzücken, rauben, berauben, plündern
Engels
Uitgebreide vertaling voor charming (Engels) in het Duits
charming:
-
charming (good looking; beautiful; pretty; nice; lovely; handsome; snap; good-looking; personable)
schön; hübsch; attraktiv; süß; gutaussehend; angenehm; zierlich; schmuck; flott; schick; anziehend; fesch; reizend-
schön bijvoeglijk naamwoord
-
hübsch bijvoeglijk naamwoord
-
attraktiv bijvoeglijk naamwoord
-
süß bijvoeglijk naamwoord
-
gutaussehend bijvoeglijk naamwoord
-
angenehm bijvoeglijk naamwoord
-
zierlich bijvoeglijk naamwoord
-
schmuck bijvoeglijk naamwoord
-
flott bijvoeglijk naamwoord
-
schick bijvoeglijk naamwoord
-
anziehend bijvoeglijk naamwoord
-
fesch bijvoeglijk naamwoord
-
reizend bijvoeglijk naamwoord
-
-
charming (attractive; enchanting; entrancing; pretty; lovely)
schön; lieblich; hübsch; entzückend; graziös; gefällig; charmant; attraktiv; allerliebst; reizend; anmutig; goldig-
schön bijvoeglijk naamwoord
-
lieblich bijvoeglijk naamwoord
-
hübsch bijvoeglijk naamwoord
-
entzückend bijvoeglijk naamwoord
-
graziös bijvoeglijk naamwoord
-
gefällig bijvoeglijk naamwoord
-
charmant bijvoeglijk naamwoord
-
attraktiv bijvoeglijk naamwoord
-
allerliebst bijvoeglijk naamwoord
-
reizend bijvoeglijk naamwoord
-
anmutig bijvoeglijk naamwoord
-
goldig bijvoeglijk naamwoord
-
-
charming (nice; appealing; sweet; lovely; endearing; congenial; winsome; alluring; likable; engaging; entrancing; attractive)
freundlich; sympathisch; nett; schön; hübsch; gesellig; angenehm; lieblich; charmant; anmutig; zierlich; entzückend; allerliebst; herzlich; liebenswürdig; reizend; gutartig; niedlich; bezaubernd; freundschaftlich; hold; goldig; herzgewinnend-
freundlich bijvoeglijk naamwoord
-
sympathisch bijvoeglijk naamwoord
-
nett bijvoeglijk naamwoord
-
schön bijvoeglijk naamwoord
-
hübsch bijvoeglijk naamwoord
-
gesellig bijvoeglijk naamwoord
-
angenehm bijvoeglijk naamwoord
-
lieblich bijvoeglijk naamwoord
-
charmant bijvoeglijk naamwoord
-
anmutig bijvoeglijk naamwoord
-
zierlich bijvoeglijk naamwoord
-
entzückend bijvoeglijk naamwoord
-
allerliebst bijvoeglijk naamwoord
-
herzlich bijvoeglijk naamwoord
-
liebenswürdig bijvoeglijk naamwoord
-
reizend bijvoeglijk naamwoord
-
gutartig bijvoeglijk naamwoord
-
niedlich bijvoeglijk naamwoord
-
bezaubernd bijvoeglijk naamwoord
-
freundschaftlich bijvoeglijk naamwoord
-
hold bijvoeglijk naamwoord
-
goldig bijvoeglijk naamwoord
-
herzgewinnend bijvoeglijk naamwoord
-
-
charming (amiable; sweet; friendly; lovely)
charmant; freundlich; Liebenswürdig-
charmant bijvoeglijk naamwoord
-
freundlich bijvoeglijk naamwoord
-
Liebenswürdig bijvoeglijk naamwoord
-
-
charming (lovely; sweet; pretty; attractive)
niedlich; entzückend; reizend-
niedlich bijvoeglijk naamwoord
-
entzückend bijvoeglijk naamwoord
-
reizend bijvoeglijk naamwoord
-
-
charming (adorable; attractive; cute; appealing; enchanting; sweet; lovely)
-
charming (lovely; sweet)
-
charming (lovely; sweet)
-
charming (lovely; sweet; cherished; graceful)
-
charming (graceful; elegant)
-
charming (most charming; dinky; sweetest)
hübsch; allerliebst; schön; reizend; entzückend; charmant; anmutig; graziös; sehr gefallig-
hübsch bijvoeglijk naamwoord
-
allerliebst bijvoeglijk naamwoord
-
schön bijvoeglijk naamwoord
-
reizend bijvoeglijk naamwoord
-
entzückend bijvoeglijk naamwoord
-
charmant bijvoeglijk naamwoord
-
anmutig bijvoeglijk naamwoord
-
graziös bijvoeglijk naamwoord
-
sehr gefallig bijvoeglijk naamwoord
-
-
charming (attractive; appealing; inviting; attracting; alluring; enchanting; adorable; lovely)
verlockend; attraktiv; reizvoll; einladend; reizend; schön; anziehend; hübsch; anmutig; schmackhaft; anmutsvoll; zierlich-
verlockend bijvoeglijk naamwoord
-
attraktiv bijvoeglijk naamwoord
-
reizvoll bijvoeglijk naamwoord
-
einladend bijvoeglijk naamwoord
-
reizend bijvoeglijk naamwoord
-
schön bijvoeglijk naamwoord
-
anziehend bijvoeglijk naamwoord
-
hübsch bijvoeglijk naamwoord
-
anmutig bijvoeglijk naamwoord
-
schmackhaft bijvoeglijk naamwoord
-
anmutsvoll bijvoeglijk naamwoord
-
zierlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
the charming (alluring; attracting; tempting; inviting)
-
the charming (winning over)
Vertaal Matrix voor charming:
Verwante woorden van "charming":
Synoniemen voor "charming":
Verwante definities voor "charming":
Wiktionary: charming
charming
Cross Translation:
adjective
charming
-
pleasant, charismatic
- charming → charmant
adjective
-
nett, süß, angenehm, anziehend, anmutig, hübsch
-
von freundlichem und einnehmendem Wesen
-
so, dass es sehr gefällt oder als sehr angenehm empfunden wird
-
reizend, mit Anmut
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• charming | → charmant | ↔ charmant — aangenaam in omgang |
• charming | → anmutig | ↔ aanminnig — goed uitziend, van een zekere schoonheid |
• charming | → nett; liebenswürdig; freundlich; reizend | ↔ gentil — Aimable, agréable, charmant |
• charming | → allerliebst; anmutig; hold; lieblich; reizend; charmant; bezauberend; entzückend | ↔ ravissant — (figuré) Qui transporter d’admiration. |
• charming | → verführerisch; bezaubernd; verlockend | ↔ séduisant — Qui séduit, qui est propre à séduire, à plaire. |
charming vorm van charm:
-
the charm (power of attraction; allurement; delightfulness; loveliness; splendidness)
der Scharm; der Reiz; die Bezauberung; die Anmut; die Grazie; der Zauber; die Lieblichkeit; der Liebreiz -
the charm (temptation; attraction)
-
the charm (temptation; vexation; allurement; enticement; affliction; fascination; lure; conquest; ordeal; trial; inroad)
die Verleitung; die Verlockung; die Verführung; die Eroberung; die Prüfung; die Erprobung; Experiment -
the charm (fascination; enchantment; attractiveness; enticement; appeal; splendidness)
-
the charm
-
the charm (amiability; sweetness)
-
the charm (loveliness)
-
the charm
– An icon that is attached to an event and that is viewable in someone's calendar. Depending on the calendar view, a charm may appear next to an event title, or may be the only visual representation of an event on a calendar day. 2
-
to charm (dupe; catch)
einschlagen; einwickeln; charmieren; wickeln-
einschlagen werkwoord (schlage ein, schlägst ein, schlägt ein, schlug ein, schlugt ein, eingeschlagen)
-
einwickeln werkwoord (wickele ein, wickelst ein, wickelt ein, wickelte ein, wickeltet ein, eingewickelt)
-
charmieren werkwoord
-
-
to charm (fascinate; enchant; delight; allure)
-
to charm (make happy; delight; gladden; brighten; cheer; enchant; ravish; fascinate)
Conjugations for charm:
present
- charm
- charm
- charms
- charm
- charm
- charm
simple past
- charmed
- charmed
- charmed
- charmed
- charmed
- charmed
present perfect
- have charmed
- have charmed
- has charmed
- have charmed
- have charmed
- have charmed
past continuous
- was charming
- were charming
- was charming
- were charming
- were charming
- were charming
future
- shall charm
- will charm
- will charm
- shall charm
- will charm
- will charm
continuous present
- am charming
- are charming
- is charming
- are charming
- are charming
- are charming
subjunctive
- be charmed
- be charmed
- be charmed
- be charmed
- be charmed
- be charmed
diverse
- charm!
- let's charm!
- charmed
- charming
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor charm:
Verwante woorden van "charm":
Synoniemen voor "charm":
Verwante definities voor "charm":
Wiktionary: charm
charm
Cross Translation:
noun
charm
-
quality of inspiring delight or admiration
- charm → Charme
noun
-
positive, meist auf Äußerlichkeiten bezogene, Eigenschaft einer Person
-
bezauberndes, gewinnendes Wesen
-
Physik: eine der Eigenschaften von Quarks (Elementarteilchen) – genauer, einer der sechs Flavour
-
magische Kraft
-
bewundernswerte Schönheit und Eleganz
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• charm | → bezaubern; entzücken | ↔ charmeren — bekoren |
• charm | → Reiz; Charme | ↔ charme — bekoring |
• charm | → bezaubern; entzücken; reizen | ↔ bekoren — aantrekkingskracht uitoefenen |
• charm | → Amulett | ↔ amulette — objet censé protéger par magie, protéger contre des sorts, éviter des malheurs; généralement, il faut pour cela le porter sur soi. |
• charm | → Reize | ↔ charme — Ascendant physique ou sentimental |
• charm | → Zauber | ↔ charme — Pouvoir de séduction |
• charm | → Zauber | ↔ charme — Sort |
• charm | → bezaubern | ↔ ensorceler — Traductions à trier suivant le sens |
• charm | → Anmut; Begnadigung; Begnadigungsrecht; Gnade; Gnadenerlass; Grazie; Lieblichkeit; Reiz; Gunst; Huld; Vergünstigung; Dank | ↔ grâce — Ce qui plaît dans les attitudes, les manières, les discours. Un certain agrément, un certain charme indéfinissable. |
• charm | → anmuten; bezaubern; entzücken; verzücken; rauben; berauben; plündern | ↔ ravir — enlever de force, emporter avec violence. |