Home ->Woordenboeken ->Engels/Duits ->Vertaal buzzing

Vertaal buzzing van Engels naar Duits

Overzicht
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. buzzing:
  2. buzz:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor buzzing (Engels) in het Duits

buzzing:

buzzing bijvoeglijk naamwoord

  1. buzzing
    sausend
  2. buzzing (humming)
    geräuschvoll; summend

buzzing [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the buzzing (humming)
    Geräusch; Gesumm
    • Geräusch [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Gesumm [das ~] zelfstandig naamwoord
  2. the buzzing (bees' humming; humming)
    Bienengesumm

Vertaal Matrix voor buzzing:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bienengesumm bees' humming; buzzing; humming
Geräusch buzzing; humming fuss; noise; rustle; rustling; sound; tingling
Gesumm buzzing; humming babbling; bustle; buzz; din; hum; humming; murmuring; muttering; soft singing; whirr; zooming
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- abuzz
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- whistling
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geräuschvoll buzzing; humming aloud; at the top of one's voice; blatant; boisterous; busily engaged; busy; clamorous; engaged; loud; loudly; lustily; noisy; occupied; openly; out loud; showy; tied up
sausend buzzing
summend buzzing; humming

Verwante woorden van "buzzing":


Synoniemen voor "buzzing":


Verwante definities voor "buzzing":

  1. noisy like the sound of a bee1

Wiktionary: buzzing

Cross Translation:
FromToVia
• buzzing → surrend; brummend; summend ↔ bourdonnant — Qui bourdonne des ailes
• buzzing → tönend; brummend; dröhnend ↔ bourdonnant — Qui s’agite

buzz:

to buzz werkwoord (buzzs, buzzed, buzzing)

  1. to buzz (hum)
    brummen; summen; schwirren; surren
    • brummen werkwoord (brumme, brummst, brummt, brummte, brummtet, gebrummt)
    • summen werkwoord (summe, summst, summt, summte, summtet, gesummt)
    • schwirren werkwoord (schwirre, schwirrst, schwirrt, schwirrte, schwirrtet, geschwirrt)
    • surren werkwoord (surre, surrst, surrt, surrte, surrtet, gesurrt)
  2. to buzz (hum)
    summen
    • summen werkwoord (summe, summst, summt, summte, summtet, gesummt)
  3. to buzz (bustle)
    poltern; rumpeln; rumoren; herumwirtschaften
    • poltern werkwoord (poltere, polterst, poltert, polterte, poltertet, gepoltert)
    • rumpeln werkwoord (rumpele, rumpelst, rumpelt, rumpelte, rumpeltet, gerumpelt)
    • rumoren werkwoord (rumore, rumorst, rumort, rumorte, rumortet, rumort)
    • herumwirtschaften werkwoord (wirtschafte herum, wirtschaftest herum, wirtschaftet herum, wirtschaftete herum, wirtschaftetet herum, herumgewirtschaftet)

Conjugations for buzz:

present
  1. buzz
  2. buzz
  3. buzzs
  4. buzz
  5. buzz
  6. buzz
simple past
  1. buzzed
  2. buzzed
  3. buzzed
  4. buzzed
  5. buzzed
  6. buzzed
present perfect
  1. have buzzed
  2. have buzzed
  3. has buzzed
  4. have buzzed
  5. have buzzed
  6. have buzzed
past continuous
  1. was buzzing
  2. were buzzing
  3. was buzzing
  4. were buzzing
  5. were buzzing
  6. were buzzing
future
  1. shall buzz
  2. will buzz
  3. will buzz
  4. shall buzz
  5. will buzz
  6. will buzz
continuous present
  1. am buzzing
  2. are buzzing
  3. is buzzing
  4. are buzzing
  5. are buzzing
  6. are buzzing
subjunctive
  1. be buzzed
  2. be buzzed
  3. be buzzed
  4. be buzzed
  5. be buzzed
  6. be buzzed
diverse
  1. buzz!
  2. let's buzz!
  5. buzzed
  6. buzzing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

buzz [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the buzz (bustle; muttering; murmuring; )
    Gemurmel; Gesumm
    • Gemurmel [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Gesumm [das ~] zelfstandig naamwoord
  2. the buzz (hum; whirr; zooming)
    Gesäusel; Gesumm; Gebrumme; Gebrumm
    • Gesäusel [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Gesumm [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Gebrumme [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Gebrumm [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor buzz:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Gebrumm buzz; hum; whirr; zooming
Gebrumme buzz; hum; whirr; zooming
Gemurmel babbling; bustle; buzz; din; hum; murmuring; muttering babbling; clucking; goggling; gurgling; murmuring; muttering
Gesumm babbling; bustle; buzz; din; hum; murmuring; muttering; whirr; zooming buzzing; humming; soft singing
Gesäusel buzz; hum; whirr; zooming
- bombilation; bombination
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brummen buzz; hum bellyache; chanter; complain; gripe; grouse; growl; grumble; rumble; snarl
herumwirtschaften bustle; buzz
poltern bustle; buzz bark; bawl; bellow; boom; clatter; clump; cry; cry out; rage; rant; roar; scream; shout; shriek; yell
rumoren bustle; buzz starve
rumpeln bustle; buzz clang; clink; jangle; jingle; rattling
schwirren buzz; hum chanter; grouse; growl; grumble; rumble; snarl; swarm
summen buzz; hum chanter; grouse; growl; grumble; hum; rumble; sing softly; snarl
surren buzz; hum chanter; drag; grouse; growl; grumble; lug; rumble; snarl; tug; zoom
- bombilate; bombinate; hum; seethe

Verwante woorden van "buzz":


Synoniemen voor "buzz":


Verwante definities voor "buzz":

  1. a confusion of activity and gossip1
    • the buzz of excitement was so great that a formal denial was issued1
  2. sound of rapid vibration1
    • the buzz of a bumble bee1
  3. call with a buzzer1
    • he buzzed the servant1
  4. fly low1
    • Planes buzzed the crowds in the square1
  5. make a buzzing sound1
    • bees were buzzing around the hive1
  6. be noisy with activity1
    • This office is buzzing with activity1

Wiktionary: buzz

buzz
verb
  1. to make a low, humming or sibilant sound
noun
  1. information spread behind the scenes
  2. telephone call
  3. feeling of energy or excitement
  4. humming noise
  5. audible friction of voice consonants
Cross Translation:
FromToVia
• buzz → Stimmengewirr ↔ geroezemoes — een achtergrondgeluid bestaande uit veel door elkaar sprekende stemmen
• buzz → summer ↔ zoemen — een vrij zacht continu geluid voortbrengen dat op de z-klank lijkt
• buzz → Brummen; Summen; Dröhnen; Schwirren ↔ bourdonnement — zoologie|fr son d’une vibration rapide émettre par certains types d’insectes comme l’abeille et quelques petits oiseaux quand ils voler.
• buzz → surren; brummen; summen ↔ bourdonner — Émettre des bourdonnements des ailes
• buzz → tönen; brummen; dröhnen ↔ bourdonner — S’agiter, bouillonner
• buzz → schnurren; summen ↔ ronronner — faire entendre les ronrons, émettre un ronflement sourd et continu, en parlant d'un chat ou d'un félin, qui exprime en général son contentement.
• buzz → geklungen; klimpern; klirren; hallen; klingen; läuten; schallen; tönen ↔ tinter — faire sonner lentement une cloche, en sorte que le battant ne frapper que d’un côté.

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0509 seconde
Page rendered in 1.0 seconds