Home ->Woordenboeken ->Engels/Duits ->Vertaal building

Vertaal building van Engels naar Duits

Overzicht
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. building:
  2. build:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor building (Engels) in het Duits

building:

building [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the building (premises; construction; edifice; structure; lot)
    Gebäude; Haus; Pfand; die Baustelle; Gebilde; der Komplex; die Konstruktion; Grundstück; Los; der Einsatz; Baugelände; Fläche; der Bau; die Partie; die Einsätze; die Parzelle; die Erbauung; Unterpfand; der Aufbau; die Häuser; die Struktur; die Errichtung; der Schoß; Bauland; Teil; Gebiet; der Posten
    • Gebäude [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Haus [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Pfand [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Baustelle [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Gebilde [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Komplex [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Konstruktion [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Grundstück [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Los [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Einsatz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Baugelände [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Fläche [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Bau [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Partie [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Einsätze [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Parzelle [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Erbauung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Unterpfand [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Aufbau [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Häuser [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Struktur [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Errichtung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Schoß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Bauland [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Teil [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Gebiet [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Posten [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. the building
    Gebäude; Haus
    • Gebäude [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Haus [das ~] zelfstandig naamwoord
  3. the building
    Gebäude
    • Gebäude [das ~] zelfstandig naamwoord
  4. the building (construction; composition)
    die Konstruktion; die Struktur; der Aufbau; die Zusammensetzung; der Bau; die Errichtung; die Erbauung; die Bauart; der innere Aufbau
  5. the building (construction)
    System; die Struktur; die Zusammensetzung; der Aufbau; die Konstruktion; die Aufstellung; die Gestaltung; die Ordnung; die Anordnung; die Einteilung; die Rangordnung; der Bau; die Aufeinanderfolge
  6. the building (construction; structure)
    der Bau; der Bausektor
    • Bau [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Bausektor [der ~] zelfstandig naamwoord
  7. the building (house; residence; premises)
    Haus; die Häuser; Gebäude; der Schoß
    • Haus [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Häuser [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Gebäude [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Schoß [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor building:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anordnung building; construction adjustment; arrangement; availability; by-law; classification; decision; decision of the town council; decree; defining; determination; discipline; disposition; docility; establishment; fixing; instructions; issuing of rules; marshalling; obedience; ordinance; position; prescription; ranging; recommendation; regulation; regulations; rules; settlement; statement; submission; tuning
Aufbau building; composition; construction; edifice; lot; premises; structure arrangement; classification; cloth; disposition; fabric; marshalling; position; ranging; superstructure; textile
Aufeinanderfolge building; construction sequence; succession
Aufstellung building; construction arrangement; assertion; classification; denomination; disposition; frame work; list; marshalling; name; position; printing of a story; ranging; record; report; schedule; specification; statement; table; term; title
Bau building; composition; construction; edifice; lot; premises; structure construction; rebuilding
Bauart building; composition; construction building style
Baugelände building; construction; edifice; lot; premises; structure building plot; building site; construction site; ground; lot; parcel; plot; site
Bauland building; construction; edifice; lot; premises; structure building site; ground; lot; parcel; plot; site
Bausektor building; construction; structure
Baustelle building; construction; edifice; lot; premises; structure building project; building site; construction project; construction site; ground; lot; parcel; plot; site
Einsatz building; construction; edifice; lot; premises; structure ambition; assiduousness; brought-in capital; building site; cash for playing; contribution; dedication; devotion; diligence; ground; input; insert; lot; membership-fee; parcel; passion; plot; pool; portion; site; stakes; wee-wee
Einsätze building; construction; edifice; lot; premises; structure building site; ground; lot; parcel; plot; site
Einteilung building; construction arrangement; classification; disposition; marshalling; position; ranging; shifting; sorting
Erbauung building; composition; construction; edifice; lot; premises; structure
Errichtung building; composition; construction; edifice; lot; premises; structure colony; establishment; foundation; founding; installation; settlement
Fläche building; construction; edifice; lot; premises; structure area; building site; department; district; domain; dominion; face; ground; level; lot; parcel; plot; region; site; sphere; surface; territory; zone
Gebiet building; construction; edifice; lot; premises; structure area; building site; circle; county; department; district; domain; dominion; ground; lot; parcel; place; plot; province; region; ring; site; sphere; territory; zone
Gebilde building; construction; edifice; lot; premises; structure building-block; complex; creation; creature; figure; masterpiece; masterwork; shape
Gebäude building; construction; edifice; house; lot; premises; residence; structure building site; ground; immovable; immovables; lot; parcel; plot; real estate; real property; site
Gestaltung building; construction badge; completing; composition; condition; configuration; consummation; decoration; design; filling in; form; formation; fulfillment; fulfilment; insignia; mark; realisation; realization; shape; styling
Grundstück building; construction; edifice; lot; premises; structure area; building site; ground; immovable; immovables; lot; parcel; plot; real estate; real property; site
Haus building; construction; edifice; house; lot; premises; residence; structure base; building site; building-block; complex; ground; home; immovable; immovables; lot; parcel; plot; real estate; real property; residence; site
Häuser building; construction; edifice; house; lot; premises; residence; structure building site; ground; immovable; immovables; lot; parcel; plot; real estate; real property; site
Komplex building; construction; edifice; lot; premises; structure cloth; complex; construction; fabric; structure; textile
Konstruktion building; composition; construction; edifice; lot; premises; structure
Los building; construction; edifice; lot; premises; structure addressee; consignee; destiny; lot; lottery ticket
Ordnung building; construction arrangement; by-law; classification; decision; defining; determination; discipline; disposition; establishment; existing order; fixing; instructions; issuing of rules; marshalling; official regulation; order; ordinance; position; prescription; ranging; recommendation; regularity; regulation; regulations; rule; rules; settlement; submission
Partie building; construction; edifice; lot; premises; structure allocation; competition; contest; game; games; go; heat; lot; lotting; match; parcel; play; quantity; round; set; turn
Parzelle building; construction; edifice; lot; premises; structure building site; ground; lot; parcel; plot; site
Pfand building; construction; edifice; lot; premises; structure bond; caution money; certainty; consistency; deposit; edifice; firmness; guarantee; lot; pledge; positiveness; premises; security; surety; warranty
Posten building; construction; edifice; lot; premises; structure building site; ground; guard; lot; parcel; plot; site; wake; watch
Rangordnung building; construction class; classification; classifying; hierarchy; list; order of rank; position; rank; schedule; social class; social group; social position; table
Schoß building; construction; edifice; house; lot; premises; residence; structure
Struktur building; composition; construction; edifice; lot; premises; structure hive; map; struct; structure; tree
System building; construction establishment; existing order; scheme; system
Teil building; construction; edifice; lot; premises; structure element; elementary component; fundamental ingredient; ingredient; limbs; member; parliamentary party; part; piece; portion; principle ingredient; section; segment; share; small part
Unterpfand building; construction; edifice; lot; premises; structure bond; caution money; edifice; guarantee; lot; pledge; premises; security; surety; warranty
Zusammensetzung building; composition; construction arrangement; assembly; composition; montage; putting together
innere Aufbau building; composition; construction
- construction; edifice
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Fläche area
Posten asset
Teil control part; fraction; part
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
Schoß lap
- building activity; building up; construction; construction activity

Verwante woorden van "building":


Synoniemen voor "building":


Verwante definities voor "building":

  1. the act of constructing something1
    • his hobby was the building of boats1
  2. the commercial activity involved in repairing old structures or constructing new ones1
    • workers in the building trades1
  3. a structure that has a roof and walls and stands more or less permanently in one place1
    • there was a three-story building on the corner1
  4. the occupants of a building1
    • the entire building complained about the noise1

Wiktionary: building

building
noun
  1. closed structure with walls and a roof
  2. act or process of building
building
noun
  1. ein vom Menschen errichtetes, meist oberirdisches, ortsfestes Konstrukt, das einen oder mehrere Räume enthält
  2. durch seine architektonische Gestaltung größerer, bedeutender Bau
  3. von Menschen gebauter, ortsfester Gegenstand
  1. ein Haus
Cross Translation:
FromToVia
• building → Halle ↔ hal — een grote overdekte ruimte gericht op het uitvoeren van activiteiten
• building → Gebäude ↔ gebouw — een constructie van enige omvang die verbonden is met de grond en waarin men kan wonen of werken
• building → Bau ↔ bouwwerk — een constructie van enige omvang die verbonden is met de grond en waarin men kan wonen of werken
• building → Bebauung ↔ bebouwing — het construeren van een gebouw op een stuk land
• building → Bau; Bauwerk; Gebäude ↔ bâtiment — Construction
• building → Bau; Bauwerk; Gebäude ↔ immeuble — droit|fr bien qui ne peut transporter d’un lieu à un autre ou qu’il interdire par la loi d’déplacer.

building vorm van build:

to build werkwoord (builds, built, building)

  1. to build (establish; set up; erect; raise)
    bauen; konstruieren; gründen; errichten; erbauen; aufrichten; aufbauen; begründen; aufrücken; setzen; steigen; aufstellen; wallen; starten; hissen; etablieren; aufführen; aufziehen
    • bauen werkwoord (baue, baust, baut, baute, bautet, gebaut)
    • konstruieren werkwoord (konstruiere, konstruierst, konstruiert, konstruierte, konstruiertet, konstruiert)
    • gründen werkwoord (gründe, gründest, gründet, gründete, gründetet, gegründet)
    • errichten werkwoord (errichte, errichtest, errichtet, errichtete, errichtetet, errichtet)
    • erbauen werkwoord (erbaue, erbaust, erbaut, erbaute, erbautet, erbaut)
    • aufrichten werkwoord (richte auf, richtest auf, richtet auf, richtete auf, richtetet auf, aufgerichtet)
    • aufbauen werkwoord (baue auf, baust auf, baut auf, baute auf, bautet auf, aufgebaut)
    • begründen werkwoord (begründe, begründest, begründet, begründete, begründetet, begründet)
    • aufrücken werkwoord (rücke auf, rückst auf, rückt auf, rückte auf, rücktet auf, aufgerückt)
    • setzen werkwoord (setze, setzt, setzte, setztet, gesetzt)
    • steigen werkwoord (steige, steigst, steigt, stieg, stiegt, gestiegen)
    • aufstellen werkwoord (stelle auf, stellst auf, stellt auf, stellte auf, stelltet auf, aufgestellt)
    • wallen werkwoord (walle, wallst, wallt, wallte, walltet, gewallt)
    • starten werkwoord (starte, startest, startet, startete, startetet, gestart)
    • hissen werkwoord (hisse, hisst, hisste, hisstet, gehisst)
    • etablieren werkwoord (etabliere, etablierst, etabliert, etablierte, etabliertet, etabliert)
    • aufführen werkwoord (führe auf, führst auf, führt auf, führte auf, führtet auf, aufgeführt)
    • aufziehen werkwoord (ziehe auf, ziehst auf, zieht auf, zog auf, zogt auf, aufgezogen)
  2. to build (build up; compose; construct)
    errichten; bauen; aufbauen; aufstellen
    • errichten werkwoord (errichte, errichtest, errichtet, errichtete, errichtetet, errichtet)
    • bauen werkwoord (baue, baust, baut, baute, bautet, gebaut)
    • aufbauen werkwoord (baue auf, baust auf, baut auf, baute auf, bautet auf, aufgebaut)
    • aufstellen werkwoord (stelle auf, stellst auf, stellt auf, stellte auf, stelltet auf, aufgestellt)
  3. to build (build out; extend; expand; )
    anbauen; ausbauen; erbauen; bauen; errichten
    • anbauen werkwoord (baue ab, baust ab, baut ab, baute ab, bautet ab, abgebaut)
    • ausbauen werkwoord (baue aus, baust aus, baut aus, baute aus, bautet aus, ausgebaut)
    • erbauen werkwoord (erbaue, erbaust, erbaut, erbaute, erbautet, erbaut)
    • bauen werkwoord (baue, baust, baut, baute, bautet, gebaut)
    • errichten werkwoord (errichte, errichtest, errichtet, errichtete, errichtetet, errichtet)
  4. to build (set up; establish; raise; erect)
    aufstellen; aufsetzen; erheben; aufheben
    • aufstellen werkwoord (stelle auf, stellst auf, stellt auf, stellte auf, stelltet auf, aufgestellt)
    • aufsetzen werkwoord (setze auf, setzt auf, setzte auf, setztet auf, aufgesetzt)
    • erheben werkwoord (erhebe, erhebst, erhebt, erhob, erhobt, erhoben)
    • aufheben werkwoord (hebe auf, hiebst auf, hieb auf, hob auf, hobt auf, aufgehoben)
  5. to build (put together)
    zusammenschlagen
    • zusammenschlagen werkwoord (schlage zusammen, schlägt zusammen, schlug zusammen, schlugt zusammen, zusammengeschlagen)
  6. to build (compile)
    – To translate all the source code of a program from a high-level language into object code prior to execution of the program. 2
    kompilieren; erstellen
    • kompilieren werkwoord (kompiliere, kompilierst, kompiliert, kompilierte, kompiliertet, kompiliert)
    • erstellen werkwoord

Conjugations for build:

present
  1. build
  2. build
  3. builds
  4. build
  5. build
  6. build
simple past
  1. built
  2. built
  3. built
  4. built
  5. built
  6. built
present perfect
  1. have built
  2. have built
  3. has built
  4. have built
  5. have built
  6. have built
past continuous
  1. was building
  2. were building
  3. was building
  4. were building
  5. were building
  6. were building
future
  1. shall build
  2. will build
  3. will build
  4. shall build
  5. will build
  6. will build
continuous present
  1. am building
  2. are building
  3. is building
  4. are building
  5. are building
  6. are building
subjunctive
  1. be built
  2. be built
  3. be built
  4. be built
  5. be built
  6. be built
diverse
  1. build!
  2. let's build!
  5. built
  6. building
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

build [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the build (constitution; physique; figure; stature)
    der Körperbau; die Verfassung; die Konstitution; die Konstituierung; Grundgesetz; die Körperbeschaffentheit; die Leibesbeschaffenheit
  2. the build (figure; appearance; stature)
    die Gestalt; Äußere; Aussehen; die Haltung
    • Gestalt [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Äußere [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Aussehen [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Haltung [die ~] zelfstandig naamwoord
  3. the build (stature; posture; figure; shape; size)
    die Figur; die Gestalt; die Erscheinung; der Wuchs; Erscheinen; die Statur
    • Figur [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Gestalt [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Erscheinung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Wuchs [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Erscheinen [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Statur [die ~] zelfstandig naamwoord
  4. the build (shape; figure; size; stature)
    der Wuchs; die Gestalt; die Erscheinung; die Figur; die Statur; die Positur
    • Wuchs [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Gestalt [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Erscheinung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Figur [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Statur [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Positur [die ~] zelfstandig naamwoord
  5. the build
    – A named set of deliverables (software components) produced, usually by compiling, from a discrete set of source versions. 2
    Build

Vertaal Matrix voor build:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Aussehen appearance; build; figure; stature allure; appearance; exterior; look; looks
Erscheinen build; figure; posture; shape; size; stature appearance; figure; shape; silhouette
Erscheinung build; figure; posture; shape; size; stature allure; appearance; exterior; figure; look; looks; phenomenon; shape; sign; silhouette; symptom
Figur build; figure; posture; shape; size; stature character; drip; dud; figure; human; human being; icon character; idiot; individual; jerk; little sculpture; madcap; madman; man; person; shape; silhouette; statuette
Gestalt appearance; build; figure; posture; shape; size; stature appearance; being; butler; chamber servant; character; condition; exterior; figure; footman; form; human; human being; individual; lackey; look; looks; man; mortal; pallbearer; person; servant; shape; valet
Grundgesetz build; constitution; figure; physique; stature basic rule; constitution; fundamental law
Haltung appearance; build; figure; stature bearing; behavior; behaviour; conduct; demeanor; demeanour; deportment; mentality; posture; state of mind; way of behaving
Konstituierung build; constitution; figure; physique; stature basic rule; constitution; frame; fundamental law; system
Konstitution build; constitution; figure; physique; stature basic rule; constitution; frame; fundamental law; system
Körperbau build; constitution; figure; physique; stature basic rule; constitution; frame; fundamental law; system
Körperbeschaffentheit build; constitution; figure; physique; stature basic rule; constitution; frame; fundamental law; system
Leibesbeschaffenheit build; constitution; figure; physique; stature basic rule; constitution; frame; fundamental law; system
Positur build; figure; shape; size; stature
Statur build; figure; posture; shape; size; stature allure; appearance; figure; looks; shape; silhouette
Verfassung build; constitution; figure; physique; stature aspect; basic rule; condition; constitution; form; frame; fundamental law; lay-out; location; position; shape; situation; state; system
Wuchs build; figure; posture; shape; size; stature boom; development; full growth; growth; maturity; period of boom; ripeness
aufheben ado; commotion; fuss; song and dance; to-do
Äußere appearance; build; figure; stature appearance; exterior; looks; outside
- body-build; habitus; physique
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anbauen add; add new buildings; add on to; build; build out; expand; extend breed; clone; cultivate
aufbauen build; build up; compose; construct; erect; establish; raise; set up arrange; breed; clone; compose; cultivate; instal; install; set up
aufführen build; erect; establish; raise; set up ascend; be off; be on the upgrade; become higher; become larger; bristle; climb; enumerate; figure; flare up; fly up; get away; go up; go upward; grow; increase; list; mention; mount; name; pose; rise; rise to the surface; soup up; start; take off; tune
aufheben build; erect; establish; raise; set up abolish; annul; archivate; break up; cancel; clean; clear away; collect; conserve; disband; dissolve; document; file; gather; glean; guard from; heave; keep; lay; lift; lift up; melt away; neutralise; neutralize; nullify; organise; organize; pay for; pay off; pick up; place; preserve; put; put away; put down; raise; rescind; save; shield; shut down; store; tidy up; undo; unhitch; unpick
aufrichten build; erect; establish; raise; set up cheer up; come upright; comfort; console; give a pep-talk; hold a pep-talk; solace
aufrücken build; erect; establish; raise; set up advance; ascend; be off; be on the upgrade; become higher; become larger; bristle; climb; flare up; fly up; get away; go up; go upward; grow; increase; mount; move over; rise; rise to the surface; start; take off; to get promoted
aufsetzen build; erect; establish; raise; set up consume; use; utilise; utilize
aufstellen build; build up; compose; construct; erect; establish; raise; set up arrange; assert; bring down; compose; consume; contend; demonstrate; deposit; form; instal; install; lay; laydown; place; put down; put together; set; set down; set up; situate; station; take down; use; utilise; utilize
aufziehen build; erect; establish; raise; set up ascend; badger; be off; be on the upgrade; become higher; become larger; breed; bristle; clamp; climb; clone; cultivate; draw open; erect; flare up; fly up; fool; get away; go up; go upward; grow; heave; hoax; hoodwink; increase; inhale; lift; lift up; mount; pull up; raise; rise; rise to the surface; sniff; sniff up; snort; start; stretch; swindle; take off; tease; tighten; trick; vex
ausbauen add; add new buildings; add on to; build; build out; expand; extend add; add on to; alter; better; build out; change; complete; correct; create; enlarge; expand; extend; finish; get better; improve; increase; increase in number; interchange; invent; make; make better; perfect; renew; swell; switch; transform; vary; widen
bauen add; add new buildings; add on to; build; build out; build up; compose; construct; erect; establish; expand; extend; raise; set up arrange; assemble; construct; fit; instal; install; lay; lay bricks; place; set up
begründen build; erect; establish; raise; set up argue; base; reason
erbauen add; add new buildings; add on to; build; build out; erect; establish; expand; extend; raise; set up arrange; instal; install; set up
erheben build; erect; establish; raise; set up ascend; be off; be on the upgrade; become higher; become larger; bristle; claim; climb; demand; enhance; flare up; fly up; get away; go up; go upward; grow; heave; heighten; increase; lift; lift up; mount; mutiny; put up; raise; rebel; require; revolt; rise; rise to the surface; stand up; start; take off
errichten add; add new buildings; add on to; build; build out; build up; compose; construct; erect; establish; expand; extend; raise; set up arrange; ascend; be off; be on the upgrade; become higher; become larger; bristle; climb; establish; flare up; fly up; found; get away; go up; go upward; ground; grow; increase; instal; install; lay the foundations; mount; raise; rise; rise to the surface; set up; start; take off; tune
erstellen build; compile compose; create
etablieren build; erect; establish; raise; set up lay the foundations
gründen build; erect; establish; raise; set up base; be based on; be founded on; establish; found; ground; lay the foundations; lay the foundations of; raise; rest on; tune
hissen build; erect; establish; raise; set up ascend; be off; be on the upgrade; become higher; become larger; bristle; climb; collect; erect; flare up; fly up; get away; go up; go upward; grow; heave; increase; mount; pick something up; pull up; rise; rise to the surface; start; take off
kompilieren build; compile compile; fuse; fuze; melt together; merge
konstruieren build; erect; establish; raise; set up conceptualise; conceptualize; construct; create; design; invent; make; manufacture; prepare
setzen build; erect; establish; raise; set up bet with shares; bring down; bulge out; conjecture; decline; deposit; drop; fall; lay; laydown; make a move; mobilise; mobilize; move over; place; put down; regress; sag; set; set down; settle down; sink; sit down; situate; speculate; station; take down; take your seat; tumble; waining
starten build; erect; establish; raise; set up accept; adjust; ascend; be off; be on the upgrade; become higher; become larger; begin; bristle; climb; collect; commence; enter into; flare up; fly up; get away; get under way; go up; go upward; grow; increase; launch; mount; receive; rise; rise to the surface; set in; set in motion; set up; start; start to; strike up; take off; take on; take upon oneself; undertake
steigen build; erect; establish; raise; set up arise; ascend; attend; be off; be on the razzle; be on the spree; be on the upgrade; be present at; become higher; become larger; bristle; clamber; climb; climb up; come up; feast; flare up; fly up; get away; get off; go up; go upward; going out; grow; increase; mount; observe; occur; revel; rise; rise to the surface; scramble; shin; show up; sit up; start; step down; step out; take off; witness
wallen build; erect; establish; raise; set up ascend; be off; be on the upgrade; become higher; become larger; bristle; climb; flare up; fly up; get away; go up; go upward; grow; heave; increase; mount; rise; rise to the surface; roll; start; take off; wobble
zusammenschlagen build; put together beat up; castigate; drub; flog; knock together; lash; rack; strike together; trash; trounce; whack; whip
- build up; construct; establish; make; progress; ramp up; work up
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Build build
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- erect; raise

Verwante woorden van "build":


Synoniemen voor "build":


Verwante definities voor "build":

  1. constitution of the human body1
  2. develop and grow1
    • Suspense was building right from the beginning of the opera1
  3. form or accumulate steadily1
    • Resistance to the manager's plan built up quickly1
    • Pressure is building up at the Indian-Pakistani border1
  4. bolster or strengthen1
  5. improve the cleansing action of1
    • build detergents1
  6. found or ground1
    • build a defense on nothing but the accused person's reputation1
  7. make by combining materials and parts1
  8. build or establish something abstract1
    • build a reputation1
  9. be engaged in building1
    • These architects build in interesting and new styles1
  10. give form to, according to a plan1
    • build a modern nation1
    • build a million-dollar business1
  11. order, supervise, or finance the construction of1
    • The government is building new schools in this state1
  12. A named set of deliverables (software components) produced, usually by compiling, from a discrete set of source versions.2
  13. To translate all the source code of a program from a high-level language into object code prior to execution of the program.2

Wiktionary: build

build
noun
  1. physique
verb
  1. (transitive) to form by combining materials or parts
build
Cross Translation:
FromToVia
• build → zimmern ↔ timmeren — houten zaken in elkaar zetten
• build → errichten; aufbauen ↔ opbouwen — laten ontstaan
• build → aufstellen; aufbauen ↔ opbouwen — maken uit losse onderdelen
• build → bauen ↔ bouwen — een constructie oprichten door het samenvoegen van onderdelen
• build → bebauen ↔ bebouwen — vullen met gebouwen
• build → mitnehmen ↔ assembler — mettre ensemble.
• build → bauen; aufbauen; erbauen; konstruieren ↔ bâtir — construire une maison, un édifice.
• build → zimmern; zusammenzimmern; zurechtzimmern ↔ charpenter — tailler, équarrir des pièces de bois.réf|1&2
• build → bauen; aufbauen; erbauen; konstruieren; einführen; einrichten; einsetzen; installieren; machen; tun; stellen; bereiten ↔ construire — bâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé.
• build → verbinden; verknüpfen; fügen; gesellen; vereinigen; addieren; beifügen; zufügen; hinzutun; zugeben; anfügen; hinzufügen; beilegen; ergänzen; hinzusetzen ↔ joindre — approcher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.
• build → mauern ↔ maçonner — maçonnerie|fr revêtir de maçonnerie.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van building







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.2494 seconde
Page rendered in 1.0 seconds