Home ->Woordenboeken ->Engels/Duits ->Vertaal bruised

Vertaal bruised van Engels naar Duits

Overzicht
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. bruised:
  2. bruise:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor bruised (Engels) in het Duits

bruised:

bruised bijvoeglijk naamwoord

  1. bruised
    geprellt

Vertaal Matrix voor bruised:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geprellt bruised

Verwante woorden van "bruised":


Synoniemen voor "bruised":


bruise:

to bruise werkwoord (bruises, bruised, bruising)

  1. to bruise
    verstauchen; quetschen
    • verstauchen werkwoord (verstauche, verstauchst, verstaucht, verstauchte, verstauchtet, verstaucht)
    • quetschen werkwoord (quetsche, quetschst, quetscht, quetschte, quetschtet, gequetscht)
  2. to bruise (wound; injure; hurt)
    verwunden; verletzen; kränken; düpieren
    • verwunden werkwoord (verwunde, verwundest, verwundet, verwundete, verwundetet, verwundet)
    • verletzen werkwoord (verletze, verletzt, verletzte, verletztet, verletzt)
    • kränken werkwoord (kränke, kränkst, kränkt, kränkte, kränktet, gekränkt)
    • düpieren werkwoord (düpiere, düpierst, düpiert, düpierte, düpiertet, düpiert)
  3. to bruise (hurt; contuse; ache; injure; wound)
    quetschen; kränken; düpieren; sichverwunden; verletzen; schädigen; schaden; verwunden
    • quetschen werkwoord (quetsche, quetschst, quetscht, quetschte, quetschtet, gequetscht)
    • kränken werkwoord (kränke, kränkst, kränkt, kränkte, kränktet, gekränkt)
    • düpieren werkwoord (düpiere, düpierst, düpiert, düpierte, düpiertet, düpiert)
    • sichverwunden werkwoord
    • verletzen werkwoord (verletze, verletzt, verletzte, verletztet, verletzt)
    • schädigen werkwoord (schädige, schädigst, schädigt, schädigte, schädigtet, geschädigt)
    • schaden werkwoord (schade, schadest, schadet, schadete, schadetet, geschadet)
    • verwunden werkwoord (verwunde, verwundest, verwundet, verwundete, verwundetet, verwundet)
  4. to bruise (harm; damage; injure)
    verletzen; schaden
    • verletzen werkwoord (verletze, verletzt, verletzte, verletztet, verletzt)
    • schaden werkwoord (schade, schadest, schadet, schadete, schadetet, geschadet)

Conjugations for bruise:

present
  1. bruise
  2. bruise
  3. bruises
  4. bruise
  5. bruise
  6. bruise
simple past
  1. bruised
  2. bruised
  3. bruised
  4. bruised
  5. bruised
  6. bruised
present perfect
  1. have bruised
  2. have bruised
  3. has bruised
  4. have bruised
  5. have bruised
  6. have bruised
past continuous
  1. was bruising
  2. were bruising
  3. was bruising
  4. were bruising
  5. were bruising
  6. were bruising
future
  1. shall bruise
  2. will bruise
  3. will bruise
  4. shall bruise
  5. will bruise
  6. will bruise
continuous present
  1. am bruising
  2. are bruising
  3. is bruising
  4. are bruising
  5. are bruising
  6. are bruising
subjunctive
  1. be bruised
  2. be bruised
  3. be bruised
  4. be bruised
  5. be bruised
  6. be bruised
diverse
  1. bruise!
  2. let's bruise!
  5. bruised
  6. bruising
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

bruise [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the bruise (contusion)
    die Quetschung; die Quetschwunde
  2. the bruise (swelling; lump; curving; rounding; swollen spot)
    die Aufgeschwollenheit; die Beule; die Schwellung; die Aufgedunsenheit
  3. the bruise (swelling; lump; bump)
    die Verletzung; die Verwundung

Vertaal Matrix voor bruise:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Aufgedunsenheit bruise; curving; lump; rounding; swelling; swollen spot
Aufgeschwollenheit bruise; curving; lump; rounding; swelling; swollen spot
Beule bruise; curving; lump; rounding; swelling; swollen spot blow; dent; hump; lump; overripe spot; swelling; swollen spot
Quetschung bruise; contusion
Quetschwunde bruise; contusion
Schwellung bruise; curving; lump; rounding; swelling; swollen spot lump; sloping hill; swelling; swollen spot; thickening
Verletzung bruise; bump; lump; swelling being bruised; bruising; crime; criminal offence; delict; hurt; hurting; hurting someone's feelings; injuries; injuring; injury; misbehavior; misbehaviour; misdemeanor; misdemeanour; offence; offending; offense; wound; wounding
Verwundung bruise; bump; lump; swelling hurt; injury; wound
- contusion
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
düpieren ache; bruise; contuse; hurt; injure; wound aggrieve; be disadvantuous; cause damage; cause disadvantage; cause injury; cause someone sorrow; damage; defamate; do harm; harm; harm somebody; hurt; hurt someone's feelings; injure; offend; slander
kränken ache; bruise; contuse; hurt; injure; wound aggrieve; besmirch; blemish; cause damage; cause pain; cause sorrow; damage; defamate; do harm; harm; hurt; hurt someone's feelings; inflict injury; offend; slander; taint
quetschen ache; bruise; contuse; hurt; injure; wound bounce; crush; dent; indent; pinch; rebound; squeeze
schaden ache; bruise; contuse; damage; harm; hurt; injure; wound be dangerous; be disadvantuous; cause damage; cause disadvantage; cause injury; cause someone sorrow; damage; do harm; do wrong; do wrongly; harm; harm somebody; harmful to; hurt; injure; molest; offend; wreak evil
schädigen ache; bruise; contuse; hurt; injure; wound aggrieve; be disadvantuous; cause damage; cause disadvantage; cause injury; cause someone sorrow; damage; detrimental; disadvantageous; do harm; harm; harm somebody; hurt; injure
sichverwunden ache; bruise; contuse; hurt; injure; wound
verletzen ache; bruise; contuse; damage; harm; hurt; injure; wound aggrieve; break in; cause damage; cut; damage; defamate; dishonor; dishonour; do harm; harm; hurt; injure; insult; maul; offend; prick; rape; ravish; slander; sting; torment; torture; violate
verstauchen bruise sprain; wrench; wrest from
verwunden ache; bruise; contuse; hurt; injure; wound
- contuse; hurt; injure; offend; spite; wound
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- contusion; discolloration

Verwante woorden van "bruise":


Synoniemen voor "bruise":


Verwante definities voor "bruise":

  1. an injury that doesn't break the skin but results in some discoloration1
  2. damage (plant tissue) by abrasion or pressure1
    • The customer bruised the strawberries by squeezing them1
  3. break up into small pieces for food preparation1
    • bruise the berries with a wooden spoon and strain them1
  4. injure the underlying soft tissue or bone of1
    • I bruised my knee1
  5. hurt the feelings of1
    • This remark really bruised my ego1

Wiktionary: bruise

bruise
noun
  1. medical: mark on the skin
bruise
verb
  1. Medizin: durch heftigen Druck innerlich verletzen
  2. an etwas aufschlagen/von etwas zurückgeworfen werden
  3. jemanden physisch (auch lebensgefährlich oder tödlich) verwunden
noun
  1. Medizin: eine durch stumpfe Gewalteinwirkung herbeigeführte Verletzung von Gewebe oder Organen
  2. Stelle unter der Haut, an der sich durch Verletzung der hautnahen Blutgefäße Blut ansammelt
Cross Translation:
FromToVia
• bruise → beschädigen; schaden ↔ kwetsen — beschadigen, schaden
• bruise → Prellung ↔ ecchymose — médecine|fr extravasation de sang dans le tissu des organes, due ordinairement à une cause violente. On le dit surtout de l’extravasation qui a lieu dans le tissu sous-cutané et qui paraît à la peau.

Verwante vertalingen van bruised







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0995 seconde
Page rendered in 1.0 seconds