Home ->Woordenboeken ->Engels/Duits ->Vertaal briefing

Vertaal briefing van Engels naar Duits

Overzicht
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. briefing:
  2. brief:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor briefing (Engels) in het Duits

briefing:

briefing [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the briefing (instruction)
    Briefing
    • Briefing [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor briefing:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Briefing briefing; instruction

Verwante woorden van "briefing":

  • debriefing, briefings, brief

Synoniemen voor "briefing":


Verwante definities voor "briefing":

  1. detailed instructions, as for a military operation1

Wiktionary: briefing

briefing
noun
  1. Treffen, bei dem Personen öffentlichen Interesses aktuelle Informationen an Journalisten weitergegeben

brief:

brief bijvoeglijk naamwoord

  1. brief (concise; briefly worded; summarized; )
    kurz; bündig; kurzgefaßt; summarisch
  2. brief (cursory; fast)
    flüchtig
  3. brief (briefly worded; summarized)
    kurzgefaßt; kurz; bündig
  4. brief (perishing; evanescent; transient; )
    vergänglich; zeitlich

to brief werkwoord (briefs, briefed, briefing)

  1. to brief (instruct; inform; explain; )
    unterrichten; einweisen; anweisen; einpauken; erlernen; erziehen; beibringen; einüben; lehren; proben; einprägen; unterweisen; einstudieren; lernen; belehren; instruieren; anlernen; dozieren
    • unterrichten werkwoord (unterrichte, unterrichtest, unterrichtet, unterrichtete, unterrichtetet, unterrichtet)
    • einweisen werkwoord (weise ein, weist ein, wies ein, wiest ein, eingewiesen)
    • anweisen werkwoord (weise an, weisest an, weist an, wies an, wiest an, angewiesen)
    • einpauken werkwoord (pauke ein, paukst ein, paukt ein, paukte ein, pauktet ein, eingepaukt)
    • erlernen werkwoord (erlerne, erlernest, erlernet, erlernete, erlernetet, erlernt)
    • erziehen werkwoord (erziehe, erziehst, erzieht, erzog, erzogt, erzogen)
    • beibringen werkwoord (bringe bei, bringst bei, bringt bei, brachte, brachtet, beigebracht)
    • einüben werkwoord (übe ein, übst ein, übt ein, übte ein, übtet ein, eingeübt)
    • lehren werkwoord (lehre, lehrst, lehrt, lehrte, lehrtet, gelehrt)
    • proben werkwoord (probe, probst, probt, probte, probtet, geprobt)
    • einprägen werkwoord (präge ein, prägst ein, prägt ein, prägte ein, prägtet ein, eingeprägt)
    • unterweisen werkwoord (unterweise, unterweist, unterwies, unterwiest, unterwiesen)
    • einstudieren werkwoord (studiere ein, studierst ein, studiert ein, studierte ein, studiertet ein, einstudiert)
    • lernen werkwoord (lerne, lernst, lernt, lernte, lerntet, gelernt)
    • belehren werkwoord (belehre, belehrst, belehrt, belehrte, belehrtet, belehrt)
    • instruieren werkwoord (instruiere, instruierst, instruiert, instruierte, instruiertet, instruiert)
    • anlernen werkwoord (lerne an, lernst an, lernt an, lernte an, lerntet an, angelernt)
    • dozieren werkwoord (doziere, dozierst, doziert, dozierte, doziertet, doziert)
  2. to brief (tip off)
    benachrichtigen
    • benachrichtigen werkwoord (benachrichtige, benachrichtigst, benachrichtigt, benachrichtigte, benachrichtigtet, benachrichtigt)

Conjugations for brief:

present
  1. brief
  2. brief
  3. briefs
  4. brief
  5. brief
  6. brief
simple past
  1. briefed
  2. briefed
  3. briefed
  4. briefed
  5. briefed
  6. briefed
present perfect
  1. have briefed
  2. have briefed
  3. has briefed
  4. have briefed
  5. have briefed
  6. have briefed
past continuous
  1. was briefing
  2. were briefing
  3. was briefing
  4. were briefing
  5. were briefing
  6. were briefing
future
  1. shall brief
  2. will brief
  3. will brief
  4. shall brief
  5. will brief
  6. will brief
continuous present
  1. am briefing
  2. are briefing
  3. is briefing
  4. are briefing
  5. are briefing
  6. are briefing
subjunctive
  1. be briefed
  2. be briefed
  3. be briefed
  4. be briefed
  5. be briefed
  6. be briefed
diverse
  1. brief!
  2. let's brief!
  5. briefed
  6. briefing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor brief:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- legal brief
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anlernen brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train acquire; get the hang of; instruct; learn; pick up; prepare; study; teach; train
anweisen brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train commission someone; indicate; order someone; point; show
beibringen brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train educate; instruct; learn; prepare; teach; train
belehren brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train instruct; prepare; teach; train
benachrichtigen brief; tip off alert; call attention to; cover; define; depict; describe; draw attention to; explain; expound; indicate; inform; instil; instill; make known; point; point out; recount; report; say; show; signal; tell
dozieren brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train instruct; prepare; teach; train
einpauken brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train acquire; get the hang of; instruct; learn; pick up; prepare; study; teach; train
einprägen brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train encode; get through; impress; imprint; instil; instill; persevere; persist
einstudieren brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train cram up a lesson; exercise; instruct; lead up; learn; practice; practise; prepare; redo; rehearse; repeat; resume; study; teach; train; tutor
einweisen brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train accept; address; agree; allow; bring down; direct; introduce; permit; prepare; refer to; take down
einüben brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train echo; exercise; instruct; lead up; parrot; practice; practise; prepare; redo; rehearse; repeat; resume; say after; teach; train; tutor
erlernen brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train acquire; get the hang of; instruct; learn; pick up; prepare; study; teach; train
erziehen brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train bring up; educate; instruct; learn; prepare; raise; rear; teach; train
instruieren brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train instruct; prepare; teach; train
lehren brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train educate; instruct; learn; prepare; studying; teach; train
lernen brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train absorb; acquire; collect; cram up a lesson; fix; gain; get the hang of; instruct; learn; pick up; practice; practise; prepare; receive; remedy; study; teach; train
proben brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train check; control; examine; exercise; inspect; lead up; practice; practise; redo; rehearse; repeat; resume; test; train; try; tutor; verify
unterrichten brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train instruct; learn; prepare; qualify; study; studying; teach; train
unterweisen brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train instruct; prepare; studying; teach; train
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- abbreviated
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bündig brief; briefly worded; concise; condensed; succinct; summarized; terse briefly; concise; minimal; pithy; succinct; terse
flüchtig brief; cursory; fast absconding; casual; casually; cursory; in flight; in passing; loosely; on the run; passing; perfunctory; superficial
kurz brief; briefly worded; concise; condensed; succinct; summarized; terse briefly; concise; in short; minimal; succinct; summarily; terse
kurzgefaßt brief; briefly worded; concise; condensed; succinct; summarized; terse briefly; in brief; in short
summarisch brief; briefly worded; concise; condensed; succinct; summarized; terse concise; minimal; succinct; terse
vergänglich brief; casual; close; current; cursory; empty; evanescent; fleeting; informal; momentary; null; of short duration; passing; perfunctory; perishing; short; superficial; temporary; transient; transitory; volatile poor
zeitlich brief; casual; close; current; cursory; empty; evanescent; fleeting; informal; momentary; null; of short duration; passing; perfunctory; perishing; short; superficial; temporary; transient; transitory; volatile for now; in the near future; in the time coming; provisional; temporal; temporary

Verwante woorden van "brief":


Synoniemen voor "brief":


Verwante definities voor "brief":

  1. concise and succinct1
    • covered the matter in a brief statement1
  2. (of clothing) very short1
    • a brief bikini1
  3. of short duration or distance1
    • a brief stay in the country1
  4. a condensed written summary or abstract1
  5. a document stating the facts and points of law of a client's case1
  6. give essential information to someone1
    • The reporters were briefed about the President's plan to invade1

Wiktionary: brief

brief
adjective
  1. concise
  2. of short duration
brief
adjective
  1. wenig Worte benötigend
  2. wenig Zeit benötigend
Cross Translation:
FromToVia
• brief → kurz ↔ bref — Court, de peu de durée ou d’étendue
• brief → Pflichtenheft ↔ cahier des charges — document
• brief → Grund; Rechtsfall; Rechtssache; Ursache; Verursachung; Angelegenheit; Ding; Sache; Werk; Affäre; Geschichte; Fall; Anlaß; Veranlassung ↔ cause — Ce qui fait qu’une chose est ou s’opère.
• brief → bündig; gedrängt; konzis; kurz ↔ concis — Qui exprimer quelque chose le plus clairement possible avec un nombre de mots restreint.
• brief → kurz ↔ court — De petite longueur ou qui n’a pas la longueur moyenne des objets du même genre.
• brief → Auftrag; Mandat ↔ mandat — Traductions à trier suivant le sens







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1134 seconde
Page rendered in 1.0 seconds