Overzicht
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. booing:
  2. boo:
  3. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor booing (Engels) in het Duits

booing:

booing [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the booing (boos; hooting)
    Johlen
    • Johlen [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor booing:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Johlen booing; boos; hooting derision; howling; jeering; name-calling; roaring; scornful laughter; shout; yelling

Verwante woorden van "booing":


Wiktionary: booing

booing
noun
  1. der Ausrufbuh“ vor allem zum Erschrecken, aber auch zur Unmutsbekundung

booing vorm van boo:

boo bijvoeglijk naamwoord

  1. boo
    buh
    • buh bijvoeglijk naamwoord

boo werkwoord

  1. boo (roar; howl)
    johlen; ausschimpfen; schreien; toben; jubeln; brüllen; jauchzen; herausschreien; lautauf schreien
    • johlen werkwoord (johle, johlst, johlt, johlte, johltet, gejohlt)
    • ausschimpfen werkwoord (schimpfe aus, schimpfst aus, schimpft aus, schimpfte aus, schimpftet aus, ausgeschimpft)
    • schreien werkwoord (schreie, schreist, schreit, schrie, schriet, geschrien)
    • toben werkwoord (tobe, tobst, tobt, tobte, tobtet, getobt)
    • jubeln werkwoord (juble, jubelst, jubelt, jubelte, jubeltet, gejubelt)
    • brüllen werkwoord (brülle, brüllst, brüllt, brüllte, brülltet, gebrüllt)
    • jauchzen werkwoord (jauchze, jauchzt, jauchzte, jauchztet, gejauchzt)
    • herausschreien werkwoord (schreie heraus, schreist heraus, schreit heraus, schrie heraus, schriet heraus, herausgeschrieen)
    • lautauf schreien werkwoord (schreie lautauf, schreist lautauf, schreit lautauf, schrie lautauf, schriet lautauf, lautauf geschrieen)

Vertaal Matrix voor boo:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- Bronx cheer; bird; hiss; hoot; raspberry; razz; razzing; snort
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ausschimpfen boo; howl; roar abuse; bawl; call names; call someone names; grumble; jeer at; scoff at; taunt
brüllen boo; howl; roar bark; bawl; be furious; bellow; boom; cry; cry out; howl; let on; let someone have it; rage; rant; rant & rage; rave; rich; roar; roll in money; rolling in the dough; scream; shout; shout out loud; shriek; squeal; storm; tell tales; thunder; whine; yell
herausschreien boo; howl; roar bellow; cry out; exult; gasp; howl; jubilate; roar; scream; screech; shout; shout out loud; shriek; sob; squeal; whine; yell
jauchzen boo; howl; roar exult; howl; jubilate; shout; whine; yell
johlen boo; howl; roar bellow; cry out; exult; howl; jubilate; roar; scream; shout; shriek; whine; yell
jubeln boo; howl; roar acclaim; applaud; cheer; encourage; exult; howl; hurray; jubilate; shout; whine; yell
lautauf schreien boo; howl; roar call; exult; howl; jubilate; shout; whine; yell
schreien boo; howl; roar bellow; call; cry; cry out; exult; gasp; groan; howl; jubilate; moan; roar; scream; screech; shout; shriek; sob; squawk; weep; whine; yell
toben boo; howl; roar bawl; be furious; bellow; cry out; exult; frolic; horse around; howl; jubilate; let oneself go; let someone have it; make noise; play; play roughly; rage; rant; rant & rage; rave; roar; romp; romp around; run around wildly; scream; shout; shriek; storm; talk smut; thunder; use obscene language; whine; yell
- hiss
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
buh boo

Verwante woorden van "boo":


Synoniemen voor "boo":


Antoniemen van "boo":


Verwante definities voor "boo":

  1. a cry or noise made to express displeasure or contempt1
  2. show displeasure, as after a performance or speech1

Wiktionary: boo

boo
verb
  1. to shout boos at (transitive)
  2. to shout boos derisively (intransitive)
interjection
  1. exclamation used by a member of an audience
  2. word used ironically in a situation where one might have scared someone, but said someone was not scared
  3. loud exclamation intended to scare someone
noun
  1. derisive shout
boo
  1. Ausruf zum Ausdruck des Missfallens, der Unzufriedenheit
  2. Ausruf bei der Absicht, jemanden zu erschrecken

Cross Translation:
FromToVia
boo äffen; foppen; spotten; verspotten bafouertraiter quelqu’un ou quelque chose avec une moquerie outrageante ou dédaigneux.