Overzicht
Engels naar Duits: Meer gegevens...
-
bluntly:
- flach; platt; egal; gleich; eben; glatt; rundheraus; glattweg; geradeheraus
-
blunt:
- kurzsichtig; ungenuancierd; angebunden; brüsk; einsilbig; kurz angebunden; ohne Umschweife; stumpf; klobig; unerwartet; unvorhergesehen; unversehens; plötzlich; unvermutet; auf einmal; unverhofft; jählings; unscharf; verschwommen; unmittelbar; direkt; ungeschminkt; unverblümt; schroff; barsch; unvermittelt; schlagartig; öffentlich; rein; aufrichtig; fair; offenherzig; geradeheraus; offen; herzlich; gerecht; fein; treu; geöffnet; pur; freigegeben; treuherzig; unverhohlen; unverfälscht; treugesinnt; unverblühmt; freimütig; rundheraus
- abstumpfen; verflachen
-
Wiktionary:
- blunt → abgestumpft, unverblümt, ungehobelt, stumpf
- blunt → Blunt
- blunt → abstumpfen
- blunt → abschüssig, steil, barsch, brüsk, schroff, zerklüftet, abrupt, jäh, zusammenhanglos, unvermutet, plötzlich, unvorbereitet, zusammenhanglös, abstumpfen, stumpf machen, dämpfen, stumpf, mildern, matt, trübe, glanzlos, blind, leblos
Engels
Uitgebreide vertaling voor bluntly (Engels) in het Duits
bluntly:
-
bluntly (smooth; flat; level; even; uniform; coarse; unwavering; crude; vulgar; point blank; flatly; close by; close)
-
bluntly
-
bluntly
rundheraus-
rundheraus bijvoeglijk naamwoord
-
-
bluntly (clean; readily)
-
bluntly (flatly)
Vertaal Matrix voor bluntly:
Verwante woorden van "bluntly":
Synoniemen voor "bluntly":
Verwante definities voor "bluntly":
blunt:
-
blunt (over-simplified)
-
blunt
angebunden; brüsk; einsilbig; kurz angebunden; ohne Umschweife-
angebunden bijvoeglijk naamwoord
-
brüsk bijvoeglijk naamwoord
-
einsilbig bijvoeglijk naamwoord
-
kurz angebunden bijvoeglijk naamwoord
-
ohne Umschweife bijvoeglijk naamwoord
-
-
blunt
-
blunt (out of the blue; unexpectedly; suddenly; sudden; all of a sudden; abrupt; all at once; at once)
unerwartet; unvorhergesehen; unversehens; plötzlich; unvermutet; auf einmal; unverhofft; jählings-
unerwartet bijvoeglijk naamwoord
-
unvorhergesehen bijvoeglijk naamwoord
-
unversehens bijvoeglijk naamwoord
-
plötzlich bijvoeglijk naamwoord
-
unvermutet bijvoeglijk naamwoord
-
auf einmal bijvoeglijk naamwoord
-
unverhofft bijvoeglijk naamwoord
-
jählings bijvoeglijk naamwoord
-
-
blunt (out of focus; blurred; dull)
-
blunt (straight; plain)
unmittelbar; direkt; ungeschminkt; unverblümt-
unmittelbar bijvoeglijk naamwoord
-
direkt bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschminkt bijvoeglijk naamwoord
-
unverblümt bijvoeglijk naamwoord
-
-
blunt (abrupt; curt; short; steep)
-
blunt (suddenly; unexpectedly; all of a sudden; at once; abrupt; sudden; all at once; brusque; out of the blue; quick; swift; rapid; speedy; fast)
plötzlich; auf einmal; unerwartet; unvermittelt; unversehens; schlagartig-
plötzlich bijvoeglijk naamwoord
-
auf einmal bijvoeglijk naamwoord
-
unerwartet bijvoeglijk naamwoord
-
unvermittelt bijvoeglijk naamwoord
-
unversehens bijvoeglijk naamwoord
-
schlagartig bijvoeglijk naamwoord
-
-
blunt (explicit; crude; straightforward; frank; outspoken; straight; overt; openly; square; plain)
öffentlich; rein; aufrichtig; fair; offenherzig; geradeheraus; offen; herzlich; gerecht; fein; treu; geöffnet; pur; freigegeben; treuherzig; unverhohlen; unverblümt; unverfälscht; treugesinnt; unverblühmt-
öffentlich bijvoeglijk naamwoord
-
rein bijvoeglijk naamwoord
-
aufrichtig bijvoeglijk naamwoord
-
fair bijvoeglijk naamwoord
-
offenherzig bijvoeglijk naamwoord
-
geradeheraus bijvoeglijk naamwoord
-
offen bijvoeglijk naamwoord
-
herzlich bijvoeglijk naamwoord
-
gerecht bijvoeglijk naamwoord
-
fein bijvoeglijk naamwoord
-
treu bijvoeglijk naamwoord
-
geöffnet bijvoeglijk naamwoord
-
pur bijvoeglijk naamwoord
-
freigegeben bijvoeglijk naamwoord
-
treuherzig bijvoeglijk naamwoord
-
unverhohlen bijvoeglijk naamwoord
-
unverblümt bijvoeglijk naamwoord
-
unverfälscht bijvoeglijk naamwoord
-
treugesinnt bijvoeglijk naamwoord
-
unverblühmt bijvoeglijk naamwoord
-
-
blunt (outspoken; frankly; forthright; outright; openly; frank; plain; straight; plain-spoken; genially)
unverblümt; unverhohlen; offen; geradeheraus; aufrichtig; freimütig; offenherzig; rundheraus-
unverblümt bijvoeglijk naamwoord
-
unverhohlen bijvoeglijk naamwoord
-
offen bijvoeglijk naamwoord
-
geradeheraus bijvoeglijk naamwoord
-
aufrichtig bijvoeglijk naamwoord
-
freimütig bijvoeglijk naamwoord
-
offenherzig bijvoeglijk naamwoord
-
rundheraus bijvoeglijk naamwoord
-
-
to blunt (become dull)
Conjugations for blunt:
present
- blunt
- blunt
- blunts
- blunt
- blunt
- blunt
simple past
- blunted
- blunted
- blunted
- blunted
- blunted
- blunted
present perfect
- have blunted
- have blunted
- has blunted
- have blunted
- have blunted
- have blunted
past continuous
- was blunting
- were blunting
- was blunting
- were blunting
- were blunting
- were blunting
future
- shall blunt
- will blunt
- will blunt
- shall blunt
- will blunt
- will blunt
continuous present
- am blunting
- are blunting
- is blunting
- are blunting
- are blunting
- are blunting
subjunctive
- be blunted
- be blunted
- be blunted
- be blunted
- be blunted
- be blunted
diverse
- blunt!
- let's blunt!
- blunted
- blunting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor blunt:
Verwante woorden van "blunt":
Synoniemen voor "blunt":
Antoniemen van "blunt":
Verwante definities voor "blunt":
Wiktionary: blunt
blunt
Cross Translation:
adjective
-
Hard to impress or penetrate
- blunt → abgestumpft
-
Abrupt in address; plain; unceremonious
- blunt → unverblümt; ungehobelt
-
Having a thick edge or point, as an instrument
- blunt → abgestumpft; stumpf
-
cigar filled with marijuana
- blunt → Blunt
-
To dull the edge or point of, by making it thicker
- blunt → abstumpfen
Cross Translation: