Overzicht
Engels naar Duits: Meer gegevens...
-
better:
- besser; aufwärts; sublim; ausgezeichnet; hervorragend; vortrefflich; vorzüglich; vollkommen
- korrigieren; verbessern; bessern; ergänzen; aufbessern; ausbessern; erneuern; vervollkommnen; ausbauen; berichtigen; abhelfen; renovieren; komplettieren; vervollständigen; vollenden; fertigmachen; fertigstellen; beenden; fertigbringen; perfektionieren
-
good:
- Artikel; Ding; Objekt; Sache; Ware; Gegenstand; Gerät; Gegenstände; Zeug; Sachen
- schön; toll; spaßig; angenehm; gemütlich; amüsant; fein; gesellig; nett; geschmackvoll; vergnüglich; erfreulich; behaglich; herrlich; fabelhaft; vergnügt; entzückend; wohltuend; ergötzlich; fähig; befähig; kapabel; kompetent; brav; vorbildlich; artig; sittsam; einverstanden; in Ordnung; richtig; tadellos; fachkundig; fachgerecht; sachverständig; sachkundig; fachmännisch
-
well:
- Brunnen; Zisterne
- jawohl; ja; tja; nun; gesund; fit; gutsituiert; blühend; gutgestellt; heil; wohlhabend; glühend; inbesterForm; finanzstark; springlebendig; wohlauf; heilsam; behäbig; hygienisch; in bester Form; kapitalkräftig; vermögend; gut gestellt; begütert; stein reich; gut situiert; sehr bemittelt; sehr reich
-
Wiktionary:
- better → besser
- better → lieber
- better → bessern, ausbessern, verbessern, veredeln, besser machen, besser, am liebsten, lieber
- good → Gute, Mitzwa, Gut
- good → gut, effektiv, angenehm, schön, lecker, gesund, fein, toff, zwäg
- good → brav, Gut, gut, liebenswürdig, freundlich, nett, entgegenkommend, umgänglich, leutselig, tapfer, tüchtig, wacker, beherzt, artig, stark, lieb, Interesse, Nutzen, Vorteil, weise, klug, vernünftig, gescheit, verständig, dreist, getrost, mutig
- well → gut, ganz, anders, wohl, wohlauf
- well → gesund, gut
- well → na, gut, naja
- well → Brunnen, Quelle, Schacht
- well → quellen, zerkauen
- well → na ja, gut, fit, Brunnen, damals, gesund, heil
Engels
Uitgebreide vertaling voor better (Engels) in het Duits
better:
-
better (improved; enhanced)
-
better (superior; classy)
sublim; ausgezeichnet; hervorragend; vortrefflich; vorzüglich; vollkommen-
sublim bijvoeglijk naamwoord
-
ausgezeichnet bijvoeglijk naamwoord
-
hervorragend bijvoeglijk naamwoord
-
vortrefflich bijvoeglijk naamwoord
-
vorzüglich bijvoeglijk naamwoord
-
vollkommen bijvoeglijk naamwoord
-
-
to better (improve; correct; renew; get better; make better)
korrigieren; verbessern; bessern; ergänzen; aufbessern; ausbessern; erneuern; vervollkommnen; ausbauen; berichtigen; abhelfen; renovieren-
aufbessern werkwoord (bessere auf, besserst auf, bessert auf, besserte auf, bessertet auf, aufgebessert)
-
ausbessern werkwoord (bessere aus, besserst aus, bessert aus, besserte aus, bessertet aus, ausgebessert)
-
vervollkommnen werkwoord (vervollkomme, vervollkommst, vervollkommt, vervollkam, vervollkamt, vervollkommen)
-
berichtigen werkwoord (berichtige, berichtigest, berichtiget, berichtigete, berichtigetet, berichtigt)
-
to better (complete; improve; finish; perfect; make better)
komplettieren; vervollständigen; vollenden; fertigmachen; ergänzen; fertigstellen; beenden; fertigbringen; perfektionieren; ausbauen; berichtigen; ausbessern; aufbessern; vervollkommnen-
komplettieren werkwoord (komplettiere, komplettierst, komplettiert, komplettierte, komplettiertet, komplettiert)
-
vervollständigen werkwoord (vervollständige, vervollständigst, vervollständigt, vervollständigte, vervollständigtet, vervollständigt)
-
fertigmachen werkwoord (mache fertig, machst fertig, macht fertig, machte fertig, machtet fertig, fertiggemacht)
-
fertigstellen werkwoord (stelle fertig, stellst fertig, stellt fertig, stellte fertig, fertiggestellt)
-
fertigbringen werkwoord (bringe fertig, bringst fertig, bringt fertig, brachte fertig, brachtet fertig, fertiggebracht)
-
perfektionieren werkwoord (perfektioniere, perfektionierst, perfektioniert, perfektionierte, perfektioniertet, perfektioniert)
-
berichtigen werkwoord (berichtige, berichtigest, berichtiget, berichtigete, berichtigetet, berichtigt)
-
ausbessern werkwoord (bessere aus, besserst aus, bessert aus, besserte aus, bessertet aus, ausgebessert)
-
aufbessern werkwoord (bessere auf, besserst auf, bessert auf, besserte auf, bessertet auf, aufgebessert)
-
vervollkommnen werkwoord (vervollkomme, vervollkommst, vervollkommt, vervollkam, vervollkamt, vervollkommen)
-
Conjugations for better:
present
- better
- better
- betters
- better
- better
- better
simple past
- bettered
- bettered
- bettered
- bettered
- bettered
- bettered
present perfect
- have bettered
- have bettered
- has bettered
- have bettered
- have bettered
- have bettered
past continuous
- was bettering
- were bettering
- was bettering
- were bettering
- were bettering
- were bettering
future
- shall better
- will better
- will better
- shall better
- will better
- will better
continuous present
- am bettering
- are bettering
- is bettering
- are bettering
- are bettering
- are bettering
subjunctive
- be bettered
- be bettered
- be bettered
- be bettered
- be bettered
- be bettered
diverse
- better!
- let's better!
- bettered
- bettering
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor better:
Verwante woorden van "better":
Synoniemen voor "better":
Antoniemen van "better":
Verwante definities voor "better":
Wiktionary: better
better
Cross Translation:
comparative
better
-
comparative of the adjectives good or well
- better → besser
adverb
-
vorzugsweise, als bessere Alternative
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• better | → bessern; ausbessern; verbessern; veredeln; besser machen | ↔ améliorer — rendre meilleur. |
• better | → besser | ↔ meilleur — comparatif de|bon|fr. Qui est d’un degré supérieur à bon, qui valoir plus que la personne ou la chose à laquelle on le comparer. |
• better | → besser; am liebsten; lieber | ↔ mieux — Ce qui est meilleur. |
better vorm van good:
-
good (pleasant; nice; lovely; easy going)
schön; toll; spaßig; angenehm; gemütlich; amüsant; fein; gesellig; nett; geschmackvoll; vergnüglich; erfreulich; behaglich; herrlich; fabelhaft; vergnügt; entzückend; wohltuend; ergötzlich-
schön bijvoeglijk naamwoord
-
toll bijvoeglijk naamwoord
-
spaßig bijvoeglijk naamwoord
-
angenehm bijvoeglijk naamwoord
-
gemütlich bijvoeglijk naamwoord
-
amüsant bijvoeglijk naamwoord
-
fein bijvoeglijk naamwoord
-
gesellig bijvoeglijk naamwoord
-
nett bijvoeglijk naamwoord
-
geschmackvoll bijvoeglijk naamwoord
-
vergnüglich bijvoeglijk naamwoord
-
erfreulich bijvoeglijk naamwoord
-
behaglich bijvoeglijk naamwoord
-
herrlich bijvoeglijk naamwoord
-
fabelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
vergnügt bijvoeglijk naamwoord
-
entzückend bijvoeglijk naamwoord
-
wohltuend bijvoeglijk naamwoord
-
ergötzlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
good (capable; qualified; competent; proficient; considerate; efficient; able; skilled; fit)
-
good (well-behaved; honest)
brav; vorbildlich; artig; sittsam-
brav bijvoeglijk naamwoord
-
vorbildlich bijvoeglijk naamwoord
-
artig bijvoeglijk naamwoord
-
sittsam bijvoeglijk naamwoord
-
-
good (agree; correct; fine; right)
einverstanden; in Ordnung; richtig; tadellos-
einverstanden bijvoeglijk naamwoord
-
in Ordnung bijvoeglijk naamwoord
-
richtig bijvoeglijk naamwoord
-
tadellos bijvoeglijk naamwoord
-
-
good (competent; capable; efficient; able)
fachkundig; fachgerecht; sachverständig; kompetent; sachkundig; fachmännisch-
fachkundig bijvoeglijk naamwoord
-
fachgerecht bijvoeglijk naamwoord
-
sachverständig bijvoeglijk naamwoord
-
kompetent bijvoeglijk naamwoord
-
sachkundig bijvoeglijk naamwoord
-
fachmännisch bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor good:
Verwante woorden van "good":
Synoniemen voor "good":
Antoniemen van "good":
Verwante definities voor "good":
Wiktionary: good
good
Cross Translation:
noun
good
-
the forces of good
- good → Gute
-
beneficial; worthwhile
- good → gut
-
favourable
- good → gut
-
effective
-
of people, competent or talented
- good → gut
-
pleasant; enjoyable
-
of food, having a particularly pleasant taste
-
healthful
-
of food, edible; not stale or rotten
- good → gut
-
useful for a particular purpose (it’s a good watch)
- good → gut
-
acting in the interest of good; ethical good intentions
- good → gut
adjective
-
-
-
physisch: dünn, zart, feinkörnig
-
umgangssprachlich: gut (gekleidet)
- toff → good; well-dressed
-
schweizerisch: bei (guter) Gesundheit; in guter körperlicher Verfassung
-
ehrlich, rechtschaffen, verlässlich, aufrichtig
-
lieb, gut, gehorsam (z.B. Ehemann, Kind, Hund)
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• good | → Gut | ↔ goed — iets concreets of abstracts dat men in bezit kan hebben |
• good | → gut | ↔ goed — kwaliteit bezittend |
• good | → liebenswürdig; freundlich; nett; entgegenkommend; umgänglich; leutselig | ↔ aimable — Qui mériter d’aimer. |
• good | → gut | ↔ bien — Opposé du mal |
• good | → Gut | ↔ bien — Possession en argent, en immeuble, ou autrement |
• good | → gut | ↔ bon — À trier |
• good | → gut | ↔ bonne — Féminin singulier de bon. |
• good | → brav; tapfer; tüchtig; wacker; beherzt; artig | ↔ brave — courageux ; vaillant |
• good | → stark | ↔ fort — Qui a de la force. |
• good | → artig; brav; lieb | ↔ gentil — Sage, tranquille |
• good | → Interesse; Nutzen; Vorteil | ↔ intérêt — Ce qui importe aux personnes concernées |
• good | → weise; klug; vernünftig; gescheit; verständig | ↔ sage — Qui est prudent, circonspect, judicieux; qui a un sentiment juste des choses. (Sens général). |
• good | → beherzt; dreist; getrost; mutig; tapfer; brav; tüchtig; wacker; artig | ↔ vaillant — Qui a de la vaillance, qui est courageux. |
well:
-
the well
-
well (indeed)
-
well (indeed)
-
well
-
well (fit; healthy; in good health; thriving)
gesund; fit; gutsituiert; blühend; gutgestellt; heil; wohlhabend; glühend; inbesterForm; finanzstark; springlebendig; wohlauf; heilsam; behäbig; hygienisch-
gesund bijvoeglijk naamwoord
-
fit bijvoeglijk naamwoord
-
gutsituiert bijvoeglijk naamwoord
-
blühend bijvoeglijk naamwoord
-
gutgestellt bijvoeglijk naamwoord
-
heil bijvoeglijk naamwoord
-
wohlhabend bijvoeglijk naamwoord
-
glühend bijvoeglijk naamwoord
-
inbesterForm bijvoeglijk naamwoord
-
finanzstark bijvoeglijk naamwoord
-
springlebendig bijvoeglijk naamwoord
-
wohlauf bijvoeglijk naamwoord
-
heilsam bijvoeglijk naamwoord
-
behäbig bijvoeglijk naamwoord
-
hygienisch bijvoeglijk naamwoord
-
-
well (rosy cheeked; fighting fit; in good health; healthy; rosy cheeked & bushy tailed)
gesund; in bester Form; wohlauf; springlebendig; fit; blühend-
gesund bijvoeglijk naamwoord
-
in bester Form bijvoeglijk naamwoord
-
wohlauf bijvoeglijk naamwoord
-
springlebendig bijvoeglijk naamwoord
-
fit bijvoeglijk naamwoord
-
blühend bijvoeglijk naamwoord
-
-
well (flourishing; prosperous; wealthy; thriving; rich; healthy; well-of; in good health)
kapitalkräftig; vermögend; wohlhabend; in bester Form; gut gestellt; begütert; stein reich; gut situiert; finanzstark; springlebendig; sehr bemittelt; sehr reich-
kapitalkräftig bijvoeglijk naamwoord
-
vermögend bijvoeglijk naamwoord
-
wohlhabend bijvoeglijk naamwoord
-
in bester Form bijvoeglijk naamwoord
-
gut gestellt bijvoeglijk naamwoord
-
begütert bijvoeglijk naamwoord
-
stein reich bijvoeglijk naamwoord
-
gut situiert bijvoeglijk naamwoord
-
finanzstark bijvoeglijk naamwoord
-
springlebendig bijvoeglijk naamwoord
-
sehr bemittelt bijvoeglijk naamwoord
-
sehr reich bijvoeglijk naamwoord
-
-
well (flourishing; prosperous; healthy; thriving; in good health)
gesund; heilsam; blühend; fit; wohlauf; glühend; gutgestellt; springlebendig; inbesterForm-
gesund bijvoeglijk naamwoord
-
heilsam bijvoeglijk naamwoord
-
blühend bijvoeglijk naamwoord
-
fit bijvoeglijk naamwoord
-
wohlauf bijvoeglijk naamwoord
-
glühend bijvoeglijk naamwoord
-
gutgestellt bijvoeglijk naamwoord
-
springlebendig bijvoeglijk naamwoord
-
inbesterForm bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor well:
Verwante woorden van "well":
Synoniemen voor "well":
Antoniemen van "well":
Verwante definities voor "well":
Wiktionary: well
well
Cross Translation:
adverb
adjective
well
-
in good health
- well → gesund
-
used to introduce a statement that may be contrary to expectations
- well → na
-
to acknowledge a statement or situation
- well → gut
-
used in conversation to fill space
-
to issue forth
- well → quellen
verb
-
(intransitiv) von Flüssigkeiten: austreten oder ansteigen
-
(transitiv): insbesondere Nahrung durch Kauen vor dem Hinunterschlucken gut zerkleinern
-
Namibia, Südwesterdeutsch (adverbialer Gebrauch) besonders, außergewöhnlich; ganz, sehr
- anders → well; pretty; quite; much; lots; keenly; a lot; highly; fairly; greatly; completely; entirely; specifically; specially; seperately; particularly; notedly; notably; exceptionally; exceedingly; especially; eminently
-
veraltend: gut
-
gehoben: gesund, in guter Verfassung
-
Bauwerk: hohler, meist senkrechter Raum
-
Bergbau: vertikaler Grubenbau zu einem Stollen
-
vor allem aus [2] entwickelten sich die Zierbrunnen, sie dienen auch der Regulierung des Mikroklimas oder Raumklimas
-
Entnahmestelle, oft mit Auffangbecken, zur Bereitstellung in der Nähe oder in der Ferne gewonnenen Wassers
-
Tiefbauwerk zur Gewinnung von Grundwasser oder Uferfiltrat, manchmal, vor allem früher, auch Bauwerke zur Gewinnung von Quellwasser
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• well | → gut | ↔ goed — op goede wijze |
• well | → fit | ↔ fit — in goede lichamelijke conditie |
• well | → Brunnen | ↔ waterput — put waaruit men water haalt |
• well | → damals | ↔ alors — En ce temps-là |
• well | → gut | ↔ bien — Marque un certain degré de perfection et d’utilité. |
• well | → Brunnen | ↔ puits — Trou pour tirer de l'eau |
• well | → gesund; heil | ↔ sain — Qui est de bonne constitution, qui n’a pas de tares en son organisme. Qui n’est pas altéré, qui est en bon état. |
Computer vertaling door derden: