Assert in het Duits vertaald uit het Engels

Remove Ads

Overzicht

Engels naar Duits: Meer gegevens...

assert:
- Angeben; behauptung
- demonstrieren; behaupten; feststellen; konstatieren; aufstellen; annehmen; eineKundgebungabhalten; eineKundgebunghalten
Wiktionary:
- assert → beteuern, versichern, zusichern, verfechten
- assert → aufdrängen, aufnötigen, dringen, aufdringen, antun, anziehen, auflegen, anlegen, zwingen, anmuten, andrehen

Engels

Uitgebreide vertaling voor assert (Engels) in het Duits

assert:

assert [the ~] zelfstandig naamwoord

the assert (assertion; claim; statement)
Angeben; die behauptung
- Angeben [das ~] zelfstandig naamwoord
- behauptung [die ~] zelfstandig naamwoord

to assert werkwoord (asserts, asserted, asserting)

to assert (contend; demonstrate)
demonstrieren; behaupten; feststellen; konstatieren; aufstellen; annehmen; eineKundgebungabhalten; eineKundgebunghalten
- demonstrieren werkwoord (demonstriere, demonstrierst, demonstriert, demonstrierte, demonstriertet, demonstriert)
- behaupten werkwoord (behaupte, behauptest, behauptet, behauptete, behauptetet, behauptet)
- feststellen werkwoord (stelle fest, stellst fest, stellt fest, stellte fest, stelltet fest, festgestellt)
- konstatieren werkwoord (konstatiere, konstatierst, konstatiert, konstatierte, konstatiertet, konstatiert)
- aufstellen werkwoord (stelle auf, stellst auf, stellt auf, stellte auf, stelltet auf, aufgestellt)
- annehmen werkwoord (nehme an, nimmst an, nimmt an, nahm an, nahmt an, angenommen)
- eineKundgebungabhalten werkwoord
- eineKundgebunghalten werkwoord

Conjugations for assert:

present

assert
assert
asserts
assert
assert
assert

simple past

asserted
asserted
asserted
asserted
asserted
asserted

present perfect

have asserted
have asserted
has asserted
have asserted
have asserted
have asserted

past continuous

was asserting
were asserting
was asserting
were asserting
were asserting
were asserting

future

shall assert
will assert
will assert
shall assert
will assert
will assert

continuous present

am asserting
are asserting
is asserting
are asserting
are asserting
are asserting

subjunctive

be asserted
be asserted
be asserted
be asserted
be asserted
be asserted

diverse

assert!
let's assert!
asserted
asserting

1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor assert:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Angeben	assert; assertion; claim; statement	splitting; tattle taling; telling of tales
behauptung	assert; assertion; claim; statement
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
annehmen	assert; contend; demonstrate	accept; accept a gift; admit; adopt; aim at; answer; believe; believe in; collect; conjecture; estimate; guess; introduce; make for; mean; postulate; presume; presuppose; put forward; raise; receive; speculate; strive; suppose; surmise; take
aufstellen	assert; contend; demonstrate	arrange; bring down; build; build up; compose; construct; consume; deposit; erect; establish; form; instal; install; lay; laydown; place; put down; put together; raise; set; set down; set up; situate; station; take down; use; utilise; utilize
behaupten	assert; contend; demonstrate	do as if; feign; pretend; sham; stop someone
demonstrieren	assert; contend; demonstrate
eineKundgebungabhalten	assert; contend; demonstrate	demonstrate; expose; illustrate; make your point; show what you mean
eineKundgebunghalten	assert; contend; demonstrate	demonstrate; expose; illustrate; make your point; show what you mean
feststellen	assert; contend; demonstrate	affirm; ascertain; attend; become aware of; check; check out; determine; encounter; establish; experience; feel; find; go through again; identify; investigate; notice; observe; perceive; see; sense; signal; trace; witness
konstatieren	assert; contend; demonstrate	ascertain; establish; identify
-	affirm; asseverate; aver; avow; insist; maintain; put forward; swan; swear; verify

Verwante woorden van "assert":

reassert, asserting, assertive, asserts

Synoniemen voor "assert":

asseverate; maintain; insist; take a firm stand
affirm; verify; avow; aver; swan; swear; declare
put forward; behave; acquit; bear; deport; conduct; comport; carry
insist; postulate; posit

Verwante definities voor "assert":

assert to be true¹
- The letter asserts a free society¹
to declare or affirm solemnly and formally as true¹
state categorically¹
insist on having one's opinions and rights recognized¹
- Women should assert themselves more!¹

Wiktionary: assert

assert

verb

To maintain or defend, as a cause or a claim, by words or measures
- assert → beteuern
To maintain; to defend
- assert → beteuern
To affirm
- assert → versichern; zusichern

assert

verb

Auffassung, Meinung, Standpunkt und Anderes vehement vertreten; für etwas energisch eintreten
- verfechten → advocate; assert; champion; defend; maintain; stand up for; stickle; vindicate

Cross Translation:

From	To	Via
• assert	→ aufdrängen; aufnötigen; dringen; aufdringen	↔ contraindre — obliger quelqu’un par force, par violence ou par quelque grave considération, à faire quelque chose contre son gré.
• assert	→ aufdrängen; aufnötigen; dringen; aufdringen; antun; anziehen; auflegen; anlegen; zwingen; anmuten; andrehen	↔ imposer — Traductions à trier suivant le sens

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van assert

assert oneself

Remove Ads

Vertaal assert van Engels naar Duits

Uitgebreide vertaling voor assert (Engels) in het Duits

assert:

assert [the ~] zelfstandig naamwoord

the assert (assertion; claim; statement)

to assert werkwoord (asserts, asserted, asserting)

to assert (contend; demonstrate)

Conjugations for assert:

present

simple past

present perfect

past continuous

future

continuous present

subjunctive

diverse

Vertaal Matrix voor assert:

Verwante woorden van "assert":

Synoniemen voor "assert":

Verwante definities voor "assert":

Wiktionary: assert

Verwante vertalingen van assert