Overzicht
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. agility:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor agility (Engels) in het Duits

agility:

agility [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the agility (dexterity; art; trick; )
    der Kunstgriff; die Behendigkeit; der Kniff; der Ausflug; der Trick
    • Kunstgriff [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Behendigkeit [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Kniff [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Ausflug [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Trick [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. the agility (liveliness; mobility)
    die Beweglichkeit; die Lebhaftigkeit
  3. the agility (manoeuvrability)
    die Wendigkeit

Vertaal Matrix voor agility:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Ausflug ability; adroitness; agility; art; dexterity; knack; skill; trick day out; drive; excursion; feat; journey; outing; passage; pleasure-trip; short drive; tour; trick; trip; voyage
Behendigkeit ability; adroitness; agility; art; dexterity; knack; skill; trick ability; adroitness; dexterity; knack; skill
Beweglichkeit agility; liveliness; mobility liveliness; movability; portability; vivacity
Kniff ability; adroitness; agility; art; dexterity; knack; skill; trick blow; dent; dodge; gimmick; gimmicks; grip; handiness; knack; lure; manoeuver; manoeuvre; ruse; sleight of hand; stunts; trick; trickery
Kunstgriff ability; adroitness; agility; art; dexterity; knack; skill; trick dodge; gimmick; grip; knack; lure; manoeuver; manoeuvre; ruse; sleight of hand; trick
Lebhaftigkeit agility; liveliness; mobility animation; bedlam; brightfulness; carousing; cheerfulness; clamor; clamour; commotion; din; disposition; excitement; fun; good spirits; happiness; hubbub; hullabaloo; inclination; joy; joyfulness; lightheartedness; liveliness; merriment; mirth; nature; noise; pandemonium; pleasure; proclivity; racket; revelry; roistering; rush; temper; temperament; tumult; tumultuousness; uproar; vivacity
Trick ability; adroitness; agility; art; dexterity; knack; skill; trick dirty trick; dodge; gimmick; gimmicks; grip; handiness; knack; lure; manoeuver; manoeuvre; ruse; sleight of hand; stunts; trick; trickery; viciousness
Wendigkeit agility; manoeuvrability complaisance; compliance; compliantness; flexibility; limberness; lithesomeness; liveliness; pliability; pliancy; suppleness
- legerity; lightness; lightsomeness; nimbleness
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- litheness; suppleness

Synoniemen voor "agility":


Verwante definities voor "agility":

  1. the gracefulness of a person or animal that is quick and nimble1

Wiktionary: agility

agility
noun
  1. quality of being agile