Home ->Woordenboeken ->Engels/Duits ->Vertaal affixes

Vertaal affixes van Engels naar Duits

Overzicht
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. affixes:
  2. affix:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor affixes (Engels) in het Duits

affixes:

affixes [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the affixes (supplements; additions; appendices; )
    die Anhänge; die Nachträge

Vertaal Matrix voor affixes:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anhänge addenda; additions; affixes; appendages; appendices; appendixes; supplements
Nachträge addenda; additions; affixes; appendages; appendices; appendixes; supplements supplements

Verwante woorden van "affixes":


affix:

affix [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the affix (addendum; addition; appendix; )
    der Zusatz; die Anfüllung; die Ergänzung; die Zufügung; Supplement; die Beifügung; der Nachtrag; die Erweiterung; der Anhang; der Appendix

to affix werkwoord (affixs, affixed, affixing)

  1. to affix (attach to; attach; fasten; secure; connect)
    befestigen; festmachen; beglaubigen; heften; festhaken; anbinden; anheften; festheften
    • befestigen werkwoord (befestige, befestigst, befestigt, befestigte, befestigtet, befestigt)
    • festmachen werkwoord (mache fest, machst fest, macht fest, machte fest, machtet fest, festgemacht)
    • beglaubigen werkwoord (beglaubige, beglaubigst, beglaubigt, beglaubigte, beglaubigtet, beglaubigt)
    • heften werkwoord (hefte, heftest, heftet, heftete, heftetet, geheftet)
    • festhaken werkwoord (hake fest, hakst fest, hakt fest, hakte fest, haktet fest, festgehakt)
    • anbinden werkwoord (binde an, bindest an, bindet an, band an, bandet an, angebunden)
    • anheften werkwoord (hefte an, heftest an, heftet an, heftete an, heftetet an, angeheftet)
    • festheften werkwoord (hefte fest, heftest fest, heftet fest, heftete fest, heftetet fest, festgeheftet)
  2. to affix (glue; glue together; suture; )
    aufkleben; ankleben; heften; festkleben; festheften; anheften
    • aufkleben werkwoord (klebe auf, klebst auf, klebt auf, klebte auf, klebtet auf, aufgeklebt)
    • ankleben werkwoord (klebe an, klebst an, klebt an, klebte an, klebtet an, angeklebt)
    • heften werkwoord (hefte, heftest, heftet, heftete, heftetet, geheftet)
    • festkleben werkwoord (klebe fest, klebst fest, klebt fest, klebte fest, klebtet fest, festgeklebt)
    • festheften werkwoord (hefte fest, heftest fest, heftet fest, heftete fest, heftetet fest, festgeheftet)
    • anheften werkwoord (hefte an, heftest an, heftet an, heftete an, heftetet an, angeheftet)
  3. to affix (sew together; stitch; attach; fasten)
    klammern; heften
    • klammern werkwoord (klammere, klammerst, klammert, klammerte, klammertet, geklammert)
    • heften werkwoord (hefte, heftest, heftet, heftete, heftetet, geheftet)

Conjugations for affix:

present
  1. affix
  2. affix
  3. affixs
  4. affix
  5. affix
  6. affix
simple past
  1. affixed
  2. affixed
  3. affixed
  4. affixed
  5. affixed
  6. affixed
present perfect
  1. have affixed
  2. have affixed
  3. has affixed
  4. have affixed
  5. have affixed
  6. have affixed
past continuous
  1. was affixing
  2. were affixing
  3. was affixing
  4. were affixing
  5. were affixing
  6. were affixing
future
  1. shall affix
  2. will affix
  3. will affix
  4. shall affix
  5. will affix
  6. will affix
continuous present
  1. am affixing
  2. are affixing
  3. is affixing
  4. are affixing
  5. are affixing
  6. are affixing
subjunctive
  1. be affixed
  2. be affixed
  3. be affixed
  4. be affixed
  5. be affixed
  6. be affixed
diverse
  1. affix!
  2. let's affix!
  5. affixed
  6. affixing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor affix:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anfüllung addendum; addition; affix; appendage; appendix; extra; supplement
Anhang addendum; addition; affix; appendage; appendix; extra; supplement
Appendix addendum; addition; affix; appendage; appendix; extra; supplement appendix; vermiform appendix
Beifügung addendum; addition; affix; appendage; appendix; extra; supplement addition; addition to; additive; extension
Ergänzung addendum; addition; affix; appendage; appendix; extra; supplement completing; completion; consummation; fill up; filling in; finishing; fulfillment; fulfilment; new supply; realisation; realization; replenishment; supplement
Erweiterung addendum; addition; affix; appendage; appendix; extra; supplement addition; annex; broadening; completion; dilatation; enlargement; expansion; expulsion; extension; extent; file name extension; fill up; growth; increase; new supply; opening up; replenishment; supplement; widen; widening
Nachtrag addendum; addition; affix; appendage; appendix; extra; supplement completion; fill up; finishing; new supply; replenishment; supplement
Supplement addendum; addition; affix; appendage; appendix; extra; supplement addition to; extension
Zufügung addendum; addition; affix; appendage; appendix; extra; supplement addition; addition to; additive; extension
Zusatz addendum; addition; affix; appendage; appendix; extra; supplement addition; addition to; additive; extension
klammern stitch; suture
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anbinden affix; attach; attach to; connect; fasten; secure anchor; attach; bind; bind together; button; button up; fasten; fix; knot; lash; moor; secure; tie; tie on; tie together; tie up
anheften affix; attach; attach to; connect; fasten; glue; glue together; paste in; paste on; paste together; secure; suture attach; fasten; fix; pin; pin on
ankleben affix; attach; glue; glue together; paste in; paste on; paste together; suture adhere; attach to; cling; glue; glue together; gum; paste; paste together; patch; stick; stick to; stick together; with glue
aufkleben affix; attach; glue; glue together; paste in; paste on; paste together; suture
befestigen affix; attach; attach to; connect; fasten; secure anchor; attach; bind; bind together; button; button up; fasten; fix; knot; moor; secure; tie; tie on; tie together; tie up
beglaubigen affix; attach; attach to; connect; fasten; secure assent; authenticate; bear out; certify; confirm; notice; ratify; seal; signal; support; uphold; validate
festhaken affix; attach; attach to; connect; fasten; secure crochet; hang on; hitch in; hook into; persevere; persist; suspend from
festheften affix; attach; attach to; connect; fasten; glue; glue together; paste in; paste on; paste together; secure; suture attach; fasten; fix; pin; pin down; prick down; staple
festkleben affix; attach; glue; glue together; paste in; paste on; paste together; suture adhere; attach to; cling; glue; glue together; gum; paste; paste together; patch; stick; stick to; stick together; with glue
festmachen affix; attach; attach to; connect; fasten; secure anchor; attach; bind; bind together; button; button up; confirm; connect; determine; establish; fasten; fix; identify; join; knot; lash; moor; secure; tie; tie on; tie together; tie up
heften affix; attach; attach to; connect; fasten; glue; glue together; paste in; paste on; paste together; secure; sew together; stitch; suture anchor; attach; fasten; fix; fork; glue; glue together; hang up; moor; patch; pin up; prick; secure; staple; stick; stick together; tie up
klammern affix; attach; fasten; sew together; stitch attach; clasp; cling; clutch; fasten; fix; grasp; grip; rivet together; seize
- add on; append; stick on; supplement
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- add; append; cause; inflict

Verwante woorden van "affix":


Synoniemen voor "affix":


Verwante definities voor "affix":

  1. a linguistic element added to a word to produce an inflected or derived form1
  2. attach or become attached to a stem word1
    • grammatical morphemes affix to the stem1
  3. add to the very end1
  4. attach to1
    • affix the seal here1

Wiktionary: affix

affix
noun
  1. linguistics: a bound morpheme added to a word’s stem
  2. that which is affixed
affix
verb
  1. etwas an einer Stelle so anbringen, dass es hält
  2. etwas auf etwas Anderem mit Hilfe von Klebstoff anbringen
  3. veraltet: eine Affiche aushängen, anschlagen, annageln
noun
  1. Linguistik, Einheiten: ein grammatisches Morphem (= Wortteil), das nicht allein für sich als Lexem/Wort vorkommt, sondern nur in Kombination mit einem anderen Morphem, das den Wortstamm bildet. Das Affix kann vor, nach, in oder um den Wortstamm stehen.
Cross Translation:
FromToVia
• affix → Affix ↔ toevoegsel — een gebonden morfeem dat aan een ander morfeem wordt toegevoegd om zo een nieuw woord te vormen
• affix → Affix ↔ affix — een gebonden morfeem dat aan een ander morfeem wordt toegevoegd om zo een nieuw woord te vormen
• affix → Affix ↔ affixe — linguistique|fr morphème qui s’ajouter à un radical et qui en modifie le sens ou la fonction, et crée un nouveau mot.
• affix → befestigen; festsetzen; fixieren; bestimmen; definieren; festlegen ↔ fixer — attacher, affermir, rendre immobile, maintenir en place.

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0547 seconde
Page rendered in 1.0 seconds