Home ->Woordenboeken ->Engels/Duits ->Zoek: bloke

Engelse en Duitse zoekresultaten voor: bloke

Overzicht
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. bloke:
  2. Wiktionary:
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. blöken:
  2. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor bloke (Engels) in het Duits

bloke:

bloke [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the bloke (man; fellow; gent; )
    der Mann; der Kerl; Kerlchen; der Bursche; der Bruder; der Geselle
    • Mann [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Kerl [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Kerlchen [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Bursche [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Bruder [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Geselle [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. the bloke (fellow; guy; chap)
    der Subjekt; der Herr
    • Subjekt [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Herr [der ~] zelfstandig naamwoord
  3. the bloke (chap; man; lad; fellow)
    der Mann; der Typ; der Kerl
    • Mann [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Typ [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Kerl [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bloke:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bruder bloke; chap; cove; fellow; gent; man; mister; type aide; attendant; brother; deacon; friar; male nurse; orderly; sib; sibling
Bursche bloke; chap; cove; fellow; gent; man; mister; type boy; lad; little boy; little chap; young man; youngster; youth
Geselle bloke; chap; cove; fellow; gent; man; mister; type assistant; butler; bystander; chamber servant; chum; clerk; companion; disciple; female partner; follower; footman; friend; helper; imitator; lackey; man; mate; pal; pallbearer; partner; pupil; second servant; servant; shadower; valet
Herr bloke; chap; fellow; guy Heavenly Father; Mr.; Sir; boss; butler; chamber servant; chief; divineness; divinity; footman; gent; godhood; king; lackey; leader; lord; man; master; mister; monarch; pallbearer; principal; ruler; servant; sir; valet
Kerl bloke; chap; cove; fellow; gent; lad; man; mister; type blokes; buster; butler; chamber servant; chaps; dandy; dude; fellow; fellows; footman; fop; gentleman; guys; lackey; male; man; pallbearer; servant; valet
Kerlchen bloke; chap; cove; fellow; gent; man; mister; type baby; infant; kid; kiddy; lad; little boy; little chap; little child; little kid; nipper; small child; small one; son; sonny; tike; tiny tot; toddler; tot; tyke
Mann bloke; chap; cove; fellow; gent; lad; man; mister; type butler; chamber servant; companion; footman; husband; lackey; life companion; male; man; mistress; pallbearer; partner; servant; spouse; valet; wife
Subjekt bloke; chap; fellow; guy subject
Typ bloke; chap; fellow; lad; man category; character; class; genre; individual; kind; sort; style; type
- blighter; chap; cuss; fella; feller; fellow; gent; lad
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- chap; fellow; guy

Verwante woorden van "bloke":


Synoniemen voor "bloke":

  • geezer; man; adult male

Verwante definities voor "bloke":

  1. a boy or man1
    • he's a good bloke1

Wiktionary: bloke

bloke
noun
  1. man
bloke
noun
  1. umgangssprachlich, abwertend: Mann; oftmals jemand, der mindestens etwas fremd ist und mit dem Beiklang Chauvi, Macho
  2. norddeutsch: Kamerad, der gleichzeitig Chef ist, so der Kapitän und Schiffseigner zum Beispiel auf einem Fischkutter, auch allgemeiner: jemand, der eine Chefposition inne hat
  3. eine männliche Person (Dieser Begriff kann sowohl eine positive als auch eine negative Konnotation tragen je nach Eigenschaft der Männlichkeit, die angesprochen wird.)
Cross Translation:
FromToVia
• bloke → Kerl ↔ vent — een kerel, een man
• bloke → Kerl; Typ ↔ mec — individu masculin
• bloke → Mann ↔ mâle — homme dans l’espèce humaine.



Duits

Uitgebreide vertaling voor bloke (Duits) in het Engels

blöken:

blöken werkwoord (blöke, blökst, blökt, blökte, blöktet, geblökt)

  1. blöken (muhen)
    to moo; to low
    • moo werkwoord (moos, moo, mooing)
    • low werkwoord (lows, lowed, lowing)
  2. blöken (meckern)
    to bleat
    • bleat werkwoord (bleats, bleated, bleating)

Conjugations for blöken:

Präsens
  1. blöke
  2. blökst
  3. blökt
  4. blöken
  5. blökt
  6. blöken
Imperfekt
  1. blökte
  2. blöktest
  3. blökte
  4. blökten
  5. blöktet
  6. blökten
Perfekt
  1. habe geblökt
  2. hast geblökt
  3. hat geblökt
  4. haben geblökt
  5. habt geblökt
  6. haben geblökt
1. Konjunktiv [1]
  1. blöke
  2. blökest
  3. blöke
  4. blöken
  5. blöket
  6. blöken
2. Konjunktiv
  1. blökte
  2. blöktest
  3. blökte
  4. blökten
  5. blöktet
  6. blökten
Futur 1
  1. werde blöken
  2. wirst blöken
  3. wird blöken
  4. werden blöken
  5. werdet blöken
  6. werden blöken
1. Konjunktiv [2]
  1. würde blöken
  2. würdest blöken
  3. würde blöken
  4. würden blöken
  5. würdet blöken
  6. würden blöken
Diverses
  1. blök!
  2. blökt!
  3. blöken Sie!
  5. geblökt
  6. blökend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor blöken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
low Depression; Niedrigstrekord; Tief; Tiefenrekord; Tiefpunkt; Tiefstand; emotionale Krisis
moo Dirne; Flittchen; Herumtreiberin; Hure; Kuh; Nutte; Rind; Rindvieh; Schlampe; leichtes Mädchen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bleat blöken; meckern plärren
low blöken; muhen
moo blöken; muhen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
low arg; ausgekocht; banal; bösartig; böse; doppelzüngig; durchtrieben; dürftig; falsch; fühllos; gehässig; gemein; gerieben; gering; gerissen; geschliffen; gewandt; gewichst; glatt; handelen mit schlechten Gedanken; heimtückisch; hinterfotzig; hinterhältig; hinterlistig; listig; mies; nieder; niederträchtig; niedrig; raffiniert; schlau; schlecht; schlimm; schofel; schuftig; schurkisch; schwach; schäbig; schändlich; tief; tiefhängend; trivial; tückisch; verräterisch; verschlagen; verstohlen; zornig; übel

Synoniemen voor "blöken":


Wiktionary: blöken

blöken
verb
  1. informal: to complain
  2. to make the cry of a sheep or goat
  3. to make the cry of sheep
Cross Translation:
FromToVia
• blöken → baa; bleat ↔ blaten — het geluid van een schaap maken
• blöken → bleat; baa ↔ bêler — pousser le cri du mouton et de la chèvre.
• blöken → cry; scream; shout; cry out; call; call out; bellow; bleat; neigh; bray; roar; growl; whinny; moo; squeal; vociferate ↔ crier — jeter un ou plusieurs cris.
• blöken → bleat; neigh; bray; growl; whinny; moo; squeal ↔ hurler — Traductions à trier suivant le sens







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0616 seconde
Page rendered in 1.0 seconds