Home ->Woordenboeken ->Engels/Duits ->Zoek: binding

Engelse en Duitse zoekresultaten voor: binding

Overzicht
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. binding:
  2. bind:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor binding (Engels) in het Duits

binding:

binding werkwoord

  1. binding (bookbinding)
    binden; Bücher binden

binding bijvoeglijk naamwoord

  1. binding (stringent)
    schlüssig; stringent
  2. binding
    bindende

binding [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the binding (link; band; bond; thickness)
    Band; Bündnis; Verbunden sein
  2. the binding (book cover; cover)
    der Umschlag; der Buchumschlag; der Einband; der Einschlag
  3. the binding
    – A process by which software components and layers are linked together. When a network component is installed, the binding relationships and dependencies for the components are established. Binding allows components to communicate with each other. 1
    Binden
  4. the binding (data binding)
    – The process of creating a link between a property and a source. The source can be local or external. 1
    die Bindung; Datenbindung
  5. the binding
    – A relationship created between a property and a source. The source can be local or external. 1
    die Bindung
    • Bindung [die ~] zelfstandig naamwoord
  6. the binding
    – In Analysis Services, a defined relationship between an attribute or a measure and one or more underlying columns in a dimension or fact table. 1
    die Bindung
    • Bindung [die ~] zelfstandig naamwoord
  7. the binding
    – A representation of the communication path between actors. 1
    die Bindung
    • Bindung [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor binding:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Band band; binding; bond; link; thickness band; bond; collection of poems; noise level; orchestra; sound intensity; sound level; sound volume; strip; volume; volume of poetry
Bindung binding; data binding agreement; alliance; association; bond; connection; engagement; junction; league; liaison; link; noise level; pact; relation; relationship; sound intensity; sound level; sound volume; union; volume
Buchumschlag binding; book cover; cover
Bündnis band; binding; bond; link; thickness agreement; alliance; association; bond; coalition; collaboration; cooperation; fellowship; league; pact; society; treaty; union
Einband binding; book cover; cover book binding
Einschlag binding; book cover; cover breach
Umschlag binding; book cover; cover bending; compress; couvert; cover; envelope; flyleaf; trans-shipment; wrapper
Verbunden sein band; binding; bond; link; thickness
- back; bandaging; book binding; cover; dressing; ski binding
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bücher binden binding; bookbinding
binden binding; bookbinding bind; lash; tie; tie up
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Band tape
Binden binding
Datenbindung binding; data binding
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- fastening
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bindende binding
schlüssig binding; stringent
stringent binding; stringent convincing; essential; highly necessary; imperative; necessarily; necessary; pressing; urgent; vital; with haste

Verwante woorden van "binding":


Synoniemen voor "binding":


Verwante definities voor "binding":

  1. executed with proper legal authority2
    • a binding contract2
  2. the act of applying a bandage2
  3. the protective covering on the front, back, and spine of a book2
    • the book had a leather binding2
  4. strip sewn over or along an edge for reinforcement or decoration2
  5. one of a pair of mechanical devices that are attached to a ski and that will grip a ski boot; the bindings should release in case of a fall2
  6. the capacity to attract and hold something2
  7. A process by which software components and layers are linked together. When a network component is installed, the binding relationships and dependencies for the components are established. Binding allows components to communicate with each other.1
  8. The process of creating a link between a property and a source. The source can be local or external.1
  9. A relationship created between a property and a source. The source can be local or external.1
  10. In Analysis Services, a defined relationship between an attribute or a measure and one or more underlying columns in a dimension or fact table.1
  11. A representation of the communication path between actors.1

Wiktionary: binding

binding
noun
  1. spine of a book
adjective
  1. assigning something that one will be held to
binding
noun
  1. Buchbinderei: Bund eines Buches, Buchbindung
adjective
  1. bindend
Cross Translation:
FromToVia
• binding → Binde; Streifen; Band; Reifen ↔ bandeau — bande qui sert à ceindre le front et la tête.
• binding → zwingend; verbindlich; bindend ↔ contraignant — Qui contraindre à faire quelque chose.
• binding → zwingend; obligatorisch; gefordert; allgemein verbindlich; vorgeschrieben ↔ obligatoire — Qui a la force d’obliger suivant la religion, suivre la loi.

binding vorm van bind:

to bind werkwoord (binds, binding)

  1. to bind (pinion; tie; tie up; )
    knebeln; den Mund verbieten; erpressen
    • knebeln werkwoord (knebele, knebelst, knebelt, knebelte, knebeltet, geknebelt)
    • den Mund verbieten werkwoord
    • erpressen werkwoord (erpresse, erpreßt, erpresste, erpresstet, erpreßt)
  2. to bind (tie together; connect; knot)
    verbinden; knoten; anknöpfen; festknöpfen; verknoten; festknüpfen
    • verbinden werkwoord (verbinde, verbindets, verbindet, verbandet, verbunden)
    • knoten werkwoord
    • anknöpfen werkwoord (knöpfe an, knöpfst an, knöpft an, knöpfte an, knöpftet an, angknöpft)
    • festknöpfen werkwoord (knöpfe fest, knöpfst fest, knöpft fest, knöpfte fest, knöpftet fest, festgeknöpft)
    • verknoten werkwoord (verknote, verknotest, verknotet, verknotete, verknotetet, verknotet)
    • festknüpfen werkwoord (knüpfe fest, knüpfst fest, knüpft fest, knüpfte fest, knüpftet fest, festgeknüpft)
  3. to bind (bind together; tie together; tie)
    zusammenbinden; schnüren; verknoten
    • zusammenbinden werkwoord (binde zusammen, bindest zusammen, bindet zusammen, band zusammen, bandet zusammen, zusammengebunden)
    • schnüren werkwoord (schnüre, schnürst, schnürt, schnürte, schnürtet, geschnürt)
    • verknoten werkwoord (verknote, verknotest, verknotet, verknotete, verknotetet, verknotet)
  4. to bind (plug; demarcate; put under seal; )
    zumachen; schließen; abschliessen; verschließen; abdichten; sperren
    • zumachen werkwoord (mache zu, machst zu, macht zu, machte zu, machtet zu, zugemacht)
    • schließen werkwoord (schließe, schließest, schließt, schloß, schloßt, geschlossen)
    • abschliessen werkwoord (schließe ab, schließst ab, schließt ab, schloß ab, schloßet ab, abgeschlossen)
    • verschließen werkwoord (verschließe, verschließt, verschloß, verschloßt, verschlossen)
    • abdichten werkwoord (dichte ab, dichtest ab, dichtet ab, dichtete ab, dichtetet ab, abgedichtet)
    • sperren werkwoord (sperre, sperrst, sperrt, sperrte, sperrtet, gesperrt)
  5. to bind (lash; tie)
    schnüren; festlegen; fesseln; binden; anbinden; knebeln; festmachen; zurren; festbinden; festschnallen; festzurren
    • schnüren werkwoord (schnüre, schnürst, schnürt, schnürte, schnürtet, geschnürt)
    • festlegen werkwoord (lege fest, legst fest, legt fest, legte fest, legtet fest, festgelegt)
    • fesseln werkwoord (fessle, fesselst, fesselt, fesselte, fesseltet, gefesselt)
    • binden werkwoord (binde, bindest, bindet, band, bandet, gebunden)
    • anbinden werkwoord (binde an, bindest an, bindet an, band an, bandet an, angebunden)
    • knebeln werkwoord (knebele, knebelst, knebelt, knebelte, knebeltet, geknebelt)
    • festmachen werkwoord (mache fest, machst fest, macht fest, machte fest, machtet fest, festgemacht)
    • zurren werkwoord (zurre, zurrst, zurrt, zurrte, zurrtet, gezurrt)
    • festbinden werkwoord (binde fest, bindest fest, bindet fest, band fest, bandet fest, festgebunden)
    • festschnallen werkwoord (schnalle fest, schnallst fest, schnallt fest, schnallte fest, schnalltet fest, festgeschnallt)
    • festzurren werkwoord (zurre fest, zurrst fest, zurrt fest, zurrte fest, zurrtet fest, festgezurrt)
  6. to bind (button up; button; knot; )
    anknöpfen; anbinden; schnüren; festmachen; zusammenbinden; befestigen; verknoten; festknöpfen
    • anknöpfen werkwoord (knöpfe an, knöpfst an, knöpft an, knöpfte an, knöpftet an, angknöpft)
    • anbinden werkwoord (binde an, bindest an, bindet an, band an, bandet an, angebunden)
    • schnüren werkwoord (schnüre, schnürst, schnürt, schnürte, schnürtet, geschnürt)
    • festmachen werkwoord (mache fest, machst fest, macht fest, machte fest, machtet fest, festgemacht)
    • zusammenbinden werkwoord (binde zusammen, bindest zusammen, bindet zusammen, band zusammen, bandet zusammen, zusammengebunden)
    • befestigen werkwoord (befestige, befestigst, befestigt, befestigte, befestigtet, befestigt)
    • verknoten werkwoord (verknote, verknotest, verknotet, verknotete, verknotetet, verknotet)
    • festknöpfen werkwoord (knöpfe fest, knöpfst fest, knöpft fest, knöpfte fest, knöpftet fest, festgeknöpft)
  7. to bind (tie; tie up; join; fasten)
    ketten; festschnallen; schnüren; knebeln; ködern; festmachen; festbinden; mit der Schlinge fangen; festknüpfen
    • ketten werkwoord (kette, kettest, kettet, kettete, kettetet, gekettet)
    • festschnallen werkwoord (schnalle fest, schnallst fest, schnallt fest, schnallte fest, schnalltet fest, festgeschnallt)
    • schnüren werkwoord (schnüre, schnürst, schnürt, schnürte, schnürtet, geschnürt)
    • knebeln werkwoord (knebele, knebelst, knebelt, knebelte, knebeltet, geknebelt)
    • ködern werkwoord (ködere, köderst, ködert, köderte, ködertet, geködert)
    • festmachen werkwoord (mache fest, machst fest, macht fest, machte fest, machtet fest, festgemacht)
    • festbinden werkwoord (binde fest, bindest fest, bindet fest, band fest, bandet fest, festgebunden)
    • mit der Schlinge fangen werkwoord (fange mit der Schlinge, fängst mit der Schlinge, fängt mit der Schlinge, fing mit der Schlinge, fingt mit der Schlinge, mit der Schlinge gefangen)
    • festknüpfen werkwoord (knüpfe fest, knüpfst fest, knüpft fest, knüpfte fest, knüpftet fest, festgeknüpft)
  8. to bind (put together; combine; add; mix)
    zusammenbringen
    • zusammenbringen werkwoord (bringe zusammen, bringst zusammen, bringt zusammen, barchte zusammen, brachtet zusammen, zusammengebracht)
  9. to bind
    – To connect a control to a field or group in the data source so that data entered into the control is saved to the corresponding field or group. When a control is unbound, it is not connected to a field or group, and data entered into the control is not saved. 1
    binden
    • binden werkwoord (binde, bindest, bindet, band, bandet, gebunden)

Conjugations for bind:

present
  1. bind
  2. bind
  3. binds
  4. bind
  5. bind
  6. bind
present perfect
  1. have bound
  2. have bound
  3. has bound
  4. have bound
  5. have bound
  6. have bound
past continuous
  1. was binding
  2. were binding
  3. was binding
  4. were binding
  5. were binding
  6. were binding
future
  1. shall bind
  2. will bind
  3. will bind
  4. shall bind
  5. will bind
  6. will bind
continuous present
  1. am binding
  2. are binding
  3. is binding
  4. are binding
  5. are binding
  6. are binding
subjunctive
  1. be bound
  2. be bound
  3. be bound
  4. be bound
  5. be bound
  6. be bound
diverse
  1. bind!
  2. let's bind!
  5. bound
  6. binding
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor bind:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
festschnallen buckle up; buckling together; clasping
verbinden joining; linking
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abdichten bind; close; demarcate; fence off; plug; put under seal; seal; shut; stop up caulk; close; fill gaps; isolate; make cold-resistant; pull shut; pull to; put under seal; seal; shut; stop; stop holes
abschliessen bind; close; demarcate; fence off; plug; put under seal; seal; shut; stop up button up; close; lock; pull shut; pull to; put under seal; seal; shut
anbinden attach; bind; bind together; button; button up; fasten; fix; knot; lash; tie; tie on; tie together; tie up affix; anchor; attach; attach to; connect; fasten; moor; secure; tie up
anknöpfen attach; bind; bind together; button; button up; connect; fasten; fix; knot; tie; tie on; tie together; tie up enter; enter into; tie on to
befestigen attach; bind; bind together; button; button up; fasten; fix; knot; tie; tie on; tie together; tie up affix; anchor; attach; attach to; connect; fasten; moor; secure; tie up
binden bind; lash; tie binding; bookbinding; tie up
den Mund verbieten bind; bind fast; bind up; fasten; join; pinion; tie; tie up
erpressen bind; bind fast; bind up; fasten; join; pinion; tie; tie up be obliged; blackmail; browbeat; enforce; extort; intimidate; overawe
fesseln bind; lash; tie arrest; captivate; capture; catch; chain; enchant; enthral; enthrall; fascinate; fetter; intrigue; keep one's attention on something; obsess; seize; take in custody; take prisoner; tie
festbinden bind; fasten; join; lash; tie; tie up anchor; fasten; moor; secure; tie up
festknöpfen attach; bind; bind together; button; button up; connect; fasten; fix; knot; tie; tie on; tie together; tie up button up; tie up
festknüpfen bind; connect; fasten; join; knot; tie; tie together; tie up tie up
festlegen bind; lash; tie arrange; ascertain; book; bring to a close; clearly define; come to an end; decide; define; demarcate; determine; end; establish; fence; fence in; fence off; finish; identify; instal; install; legally bind; map out; mark out; outline; pay into a savings account; put on record; record; set down; set up; sign up; state precisely; stop; terminate; tie up; trace out; wind up
festmachen attach; bind; bind together; button; button up; fasten; fix; join; knot; lash; tie; tie on; tie together; tie up affix; anchor; attach; attach to; confirm; connect; determine; establish; fasten; identify; moor; secure; tie up
festschnallen bind; fasten; join; lash; tie; tie up buckle; tie down
festzurren bind; lash; tie
ketten bind; fasten; join; tie; tie up attach; chain; combine; connect; enchain; fetter; join; shackle; tie
knebeln bind; bind fast; bind up; fasten; join; lash; pinion; tie; tie up
knoten bind; connect; knot; tie together
ködern bind; fasten; join; tie; tie up allure; attract; drive one into a corner; entice; entrap; invite; lure; seduce; tempt
mit der Schlinge fangen bind; fasten; join; tie; tie up
schließen bind; close; demarcate; fence off; plug; put under seal; seal; shut; stop up besiege; besieged; besieges; bring to a close; bring to a conclusion; bring to an end; button up; caulk; click shut; close; close tight; come to an end; conclude; cover; decide; deduce; deduct; dismiss; draw; encapsulate; enclose; end; evnvelope; fill gaps; finish; finish off; lock; pay for; pay off; pull shut; pull to; resolve; shut; stop; stop holes; surround; terminate; turn off; wind up; wrap up
schnüren attach; bind; bind together; button; button up; fasten; fix; join; knot; lash; tie; tie on; tie together; tie up cant; change one's tack; go overboard for; lace; lace up; pinch; press; squeeze; string; tack; tack up; tie; tie together
sperren bind; close; demarcate; fence off; plug; put under seal; seal; shut; stop up block; close; draw; jam; lock; obstruct; pull shut; pull to; shut
verbinden bind; connect; knot; tie together bandage; bridge; combine; connect; couple; interlink; join together; link; link up; merge; pledge oneself; swathe; unite
verknoten attach; bind; bind together; button; button up; connect; fasten; fix; knot; tie; tie on; tie together; tie up button up; tie together; tie up
verschließen bind; close; demarcate; fence off; plug; put under seal; seal; shut; stop up close; detain; draw; lock; pull shut; pull to; shut
zumachen bind; close; demarcate; fence off; plug; put under seal; seal; shut; stop up button up; close; draw; lock; lock up; pull shut; pull to; shut; tie up
zurren bind; lash; tie drag; lug; tug
zusammenbinden attach; bind; bind together; button; button up; fasten; fix; knot; tie; tie on; tie together; tie up
zusammenbringen add; bind; combine; mix; put together assemble; bring together; gather; get together; join; unite
- adhere; attach; bandage; bond; constipate; hold; hold fast; jam; obligate; oblige; seize; stick; stick to; tie; tie down; tie up; truss

Verwante woorden van "bind":


Synoniemen voor "bind":


Antoniemen van "bind":


Verwante definities voor "bind":

  1. something that hinders as if with bonds2
  2. cause to be constipated2
  3. form a chemical bond with2
    • The hydrogen binds the oxygen2
  4. bind by an obligation; cause to be indebted2
  5. fasten or secure with a rope, string, or cord2
  6. secure with or as if with ropes2
  7. make fast; tie or secure, with or as if with a rope2
    • The Chinese would bind the feet of their women2
  8. wrap around with something so as to cover or enclose2
  9. provide with a binding2
    • bind the books in leather2
  10. stick to firmly2
  11. create social or emotional ties2
  12. To connect a control to a field or group in the data source so that data entered into the control is saved to the corresponding field or group. When a control is unbound, it is not connected to a field or group, and data entered into the control is not saved.1

Wiktionary: bind

bind
verb
  1. transitive put together in a cover, as of books
  2. transitive connect
  3. transitive couple
bind
  1. (reflexiv) sich verpflichten
verb
  1. etwas verbinden: etw. zubinden, mit einer Binde oder Ähnlichem versehen, um die optische Wahrnehmung von etw. oder jmdm. zu verhindern
Cross Translation:
FromToVia
• bind → einbinden ↔ inbinden — losse geschriften tot een enkel boekwerk verwerken
• bind → einbinden ↔ inbinden — door stevige omwikkeling bijeenhouden
• bind → bandagieren; mit Bandagen versehen; verbinden; aufziehen; spannen; anspannen; ausspannen; straffen; anziehen ↔ bander — (familier, fr) Occitanie|fr exaspérer, gonfler.
• bind → knoten; binden; verbinden ↔ nouer — lier au moyen d’un nœud, d'un lien.
• bind → binden; verbinden; verknüpfen; einbinden ↔ relier — lier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire.

Verwante vertalingen van binding



Duits

Uitgebreide vertaling voor binding (Duits) in het Engels







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1246 seconde
Page rendered in 1.0 seconds