Home ->Woordenboeken ->Engels/Duits ->Zoek: smack

Engelse en Duitse zoekresultaten voor: smack

Overzicht
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. smack:
  2. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor smack (Engels) in het Duits

smack:

to smack werkwoord (smacks, smacked, smacking)

  1. to smack (beat; hit; strike; )
    schlagen; einen Klaps geben; hauen
    • schlagen werkwoord (schlage, schlägst, schlägt, schlug, schlugt, geschlagen)
    • einen Klaps geben werkwoord
    • hauen werkwoord (haue, haust, haut, hieb, hiebt, gehauen)
  2. to smack (slap; hammer; hit; bang)
    schlagen; rammen; hämmern; dreschen; verkloppen; hart schlagen; hauen
    • schlagen werkwoord (schlage, schlägst, schlägt, schlug, schlugt, geschlagen)
    • rammen werkwoord (ramme, rammst, rammt, rammte, rammtet, gerammt)
    • hämmern werkwoord (hämmre, hämmerst, hämmert, hämmerte, hämmertet, gehämmert)
    • dreschen werkwoord (dresche, drescht, drischt, draschte, draschtet, gedrescht)
    • verkloppen werkwoord (verkloppe, verkloppst, verkloppt, verkloppte, verklopptet, verkloppt)
    • hart schlagen werkwoord
    • hauen werkwoord (haue, haust, haut, hieb, hiebt, gehauen)
  3. to smack (eat noisily)
    schmatzen; schmatzen beim Essen

Conjugations for smack:

present
  1. smack
  2. smack
  3. smacks
  4. smack
  5. smack
  6. smack
simple past
  1. smacked
  2. smacked
  3. smacked
  4. smacked
  5. smacked
  6. smacked
present perfect
  1. have smacked
  2. have smacked
  3. has smacked
  4. have smacked
  5. have smacked
  6. have smacked
past continuous
  1. was smacking
  2. were smacking
  3. was smacking
  4. were smacking
  5. were smacking
  6. were smacking
future
  1. shall smack
  2. will smack
  3. will smack
  4. shall smack
  5. will smack
  6. will smack
continuous present
  1. am smacking
  2. are smacking
  3. is smacking
  4. are smacking
  5. are smacking
  6. are smacking
subjunctive
  1. be smacked
  2. be smacked
  3. be smacked
  4. be smacked
  5. be smacked
  6. be smacked
diverse
  1. smack!
  2. let's smack!
  5. smacked
  6. smacking
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

smack [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the smack (blow; slap)
    der Schlag; der Hieb; der Klaps
    • Schlag [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Hieb [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Klaps [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. the smack (blow; knock; slap)
    der Schlag; der Klaps; der Hieb; der leichter Schlag
    • Schlag [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Klaps [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Hieb [der ~] zelfstandig naamwoord
    • leichter Schlag [der ~] zelfstandig naamwoord
  3. the smack (crash; boom; bump; )
    der Bums; der Knall; der Krach; der Plumps; der Schuß; der Fall
    • Bums [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Knall [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Krach [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Plumps [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schuß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Fall [der ~] zelfstandig naamwoord
  4. the smack (wallop; clout; slap; punch)
    – a blow from a flat object (as an open hand) 1
    der Klaps; der Puff; der Hieb
    • Klaps [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Puff [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Hieb [der ~] zelfstandig naamwoord
  5. the smack (smacking kiss; smacker)
    der Schmatz; der Kuß; der Schmatzer
    • Schmatz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Kuß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schmatzer [der ~] zelfstandig naamwoord
  6. the smack (blow; swipe; stroke; slap; lash)
    die Handschläge; der Handschlag

Vertaal Matrix voor smack:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bums bang; blast; boom; bump; crash; smack; thud; thump blow; buffer; bump; bumper; clout; jab; nudge; punch; push; shove; thrust; thud; thump; wallop; whopper
Fall bang; blast; boom; bump; crash; smack; thud; thump bust-up; case; collapse; crash; destruction; disadvantage; downfall; drawback; issue; opinion; point of view; position; problem; problematical case; question; ruin; sagging; slump; smash; standpoint; view
Handschlag blow; lash; slap; smack; stroke; swipe hot cockles; punch
Handschläge blow; lash; slap; smack; stroke; swipe
Hieb blow; clout; knock; punch; slap; smack; wallop blow; clout; gash; jab; nudge; punch; slap; slash; wallop; whopper
Klaps blow; clout; knock; punch; slap; smack; wallop bang; blow; clip; clout; jab; nudge; pat on the nose; punch; slap; tap; touch; wallop; whopper
Knall bang; blast; boom; bump; crash; smack; thud; thump bang; boom; bump; crack; detonation; explosion; pop; thud; thump
Krach bang; blast; boom; bump; crash; smack; thud; thump argument; bump; cabal; clamor; clamour; conflict; crash; difference of opinion; din; disagreement; discord; disorder; dispute; disturbance; hubbub; hullabaloo; hum; interference; movement; noise; quarrel; racket; roar; row; rumor; rumour; rumpus; struggle; thud; thump; trouble; tumult; tumultuousness; wrestle
Kuß smack; smacker; smacking kiss kiss; smacking kiss
Plumps bang; blast; boom; bump; crash; smack; thud; thump splash
Puff clout; punch; slap; smack; wallop backgammon; blow; buffer; bump; bumper; clout; jab; nudge; punch; push; shove; thrust; wallop; whopper
Schlag blow; knock; slap; smack bellbottomed trouser leg; blow; bolt; buffer; bump; bumper; caretaker; clap of thunder; clout; doorkeeper; flare; flash of lightning; hall porter; jab; janitor; loose-fitting leg; nudge; pigeon house; punch; push; shove; species; streak; thrust; thud; thump; thunderbolt; wallop; whopper
Schmatz smack; smacker; smacking kiss
Schmatzer smack; smacker; smacking kiss noisy eaters; smackers; smacky eater
Schuß bang; blast; boom; bump; crash; smack; thud; thump bang; boom; crack; cutting; dash; detonation; explosion; little dashes; pop; shoot; shot; splash; sprig; sprout; squeeze
leichter Schlag blow; knock; slap; smack clip; tap; touch
- big H; flavor; flavour; hell dust; nip; nose drops; relish; sapidity; savor; savour; scag; skag; slap; smacking; smooch; tang; thunder
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dreschen bang; hammer; hit; slap; smack thresh
einen Klaps geben bang; batter; beat; hammer; hit; smack; smash; strike
hart schlagen bang; hammer; hit; slap; smack
hauen bang; batter; beat; hammer; hit; slap; smack; smash; strike bang; chop down; cudgel; cut down; drub; fell; hammer; kick; pound; step; thump; thwack; wallop
hämmern bang; hammer; hit; slap; smack bang; brush against; bump against; call; drive in nails; drum; drum into a person's head; ground; hammer; nail; nail down; persevere; persist; pound; ring; spike; stamp in; thump; tinkle
rammen bang; hammer; hit; slap; smack bang; collide with; drive; drive piles; hammer; pound; ram; thump
schlagen bang; batter; beat; hammer; hit; slap; smack; smash; strike affect; bang; battle with; belt; cleave; clip; combat; concern; contest; cut; drive; drive in nails; drive piles; fight; gain; hammer; hew through; hit; hit out hard; move; nail; nail down; plonk; pluck strings; pound; punch; quarrel; ram; scrap; scuffle; spike; strike; thump; touch; turn cartwheels; win
schmatzen eat noisily; smack lap; slurp; thunder
schmatzen beim Essen eat noisily; smack
verkloppen bang; hammer; hit; slap; smack
- peck; reek; smell; taste; thwack
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- bang; bolt; slap; slapdash
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- smacking

Verwante woorden van "smack":


Synoniemen voor "smack":


Verwante definities voor "smack":

  1. directly1
  2. the act of smacking something; a blow delivered with an open hand1
  3. an enthusiastic kiss1
  4. street names for heroin1
  5. a sailing ship (usually rigged like a sloop or cutter) used in fishing and sailing along the coast1
  6. the taste experience when a savoury condiment is taken into the mouth1
  7. a blow from a flat object (as an open hand)1
  8. press (the lips) together and open (the lips) noisily, as in eating1
  9. deliver a hard blow to1
    • The teacher smacked the student who had misbehaved1
  10. kiss lightly1
  11. have a distinctive or characteristic taste1
  12. have an element suggestive (of something)1
    • his speeches smacked of racism1

Wiktionary: smack

smack
verb
  1. (transitiv) etwas mit dem Geschmackssinn prüfen, wahrnehmen
  2. (intransitiv): ein Geräusch verursachen, das durch Schließen und rasches Öffnen der feuchten Lippen entsteht (meist beim Essen oder Küssen)
  3. bezeichnet Klangeindrücke, die beim Zusammenschlagen oder Aufprallen entstehen, und bedeutet speziell „mit den Händen klatschen, applaudieren“
Cross Translation:
FromToVia
• smack → schlagen ↔ meppen — hard slaan
• smack → Treffen; Anschlag; Hieb; Schlag; Streich ↔ coup — impression que fait un corps sur un autre en le frappant.
• smack → treffen; klopfen; schlagen; hauen; prügeln; ausklopfen; aufschlagen; aushämmern; schlagen gegen; prasseln gegen; peitschen gegen ↔ frapper — A TRIER
• smack → Anstoß erregen; klopfen; schlagen; hauen; prügeln; ausklopfen; aufschlagen; aushämmern; schlagen gegen; prasseln gegen; peitschen gegen ↔ heurter — entrer brusquement en contact.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van smack







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0619 seconde
Page rendered in 1.0 seconds