Overzicht
Engels naar Duits: Meer gegevens...
-
clean:
- reinigen; saubermachen; säubern; putzen; aufräumen; reinmachen; bergen; wegräumen; ausräumen; speichern; abräumen; weglegen; ausverkaufen; aufheben; abdecken; lagern; bewahren; aufbewahren; waschen; ausspülen; ledern
- sauber; fleckenlos; rein; anständig; züchtig; keusch; sittsam; aufgeräumt; sauber und rein; ordentlich; reinlich; gepflegt; hygienisch; geordnet; tadellos; höflich; angemessen; ehrenwert; artig; wohlerzogen; galant; schicklich; tugendhaft; ehrbar; achtenswert; wohlanständig; glattweg
-
Wiktionary:
- cleanness → Sauberkeit
- clean → reinigen, säubern, putzen, aufräumen
- clean → sauber, rein, clean, adrett, stubenrein
- clean → reinigen, putzen, aufräumen, säubern, sauber, rein, einfach, einfältig, blank, reinlich, absolut, losgelöst, beziehungslos, uneingeschränkt, unumschränkt, unabhängig, unvermischt
Engels
Uitgebreide vertaling voor cleanness (Engels) in het Duits
cleanness:
Synoniemen voor "cleanness":
Antoniemen van "cleanness":
Verwante definities voor "cleanness":
Wiktionary: cleanness
cleanness
noun
-
hygienischer Zustand einer Sache oder Person
clean:
-
to clean (clear; give a good cleaning; wash; remove)
reinigen; saubermachen; säubern; putzen; aufräumen; reinmachen-
saubermachen werkwoord (mache sauber, machst sauber, macht sauber, machte sauber, machtet sauber, saubergemach)
-
to clean (tidy up; clear away; put away)
aufräumen; bergen; wegräumen; ausräumen; speichern; abräumen; weglegen; ausverkaufen; aufheben; abdecken; lagern; bewahren; aufbewahren-
ausverkaufen werkwoord (verkaufe aus, verkaufst aus, verkauft aus, verkaufte aus, verkauftet aus, ausverkauft)
-
aufbewahren werkwoord (bewahre auf, bewahrst auf, bewahrt auf, bewahrte auf, bewahrtet auf, aufbewahrt)
-
to clean (rinse out; wash; flush away; purify)
-
to clean (wipe)
Conjugations for clean:
present
- clean
- clean
- cleans
- clean
- clean
- clean
simple past
- cleaned
- cleaned
- cleaned
- cleaned
- cleaned
- cleaned
present perfect
- have cleaned
- have cleaned
- has cleaned
- have cleaned
- have cleaned
- have cleaned
past continuous
- was cleaning
- were cleaning
- was cleaning
- were cleaning
- were cleaning
- were cleaning
future
- shall clean
- will clean
- will clean
- shall clean
- will clean
- will clean
continuous present
- am cleaning
- are cleaning
- is cleaning
- are cleaning
- are cleaning
- are cleaning
subjunctive
- be cleaned
- be cleaned
- be cleaned
- be cleaned
- be cleaned
- be cleaned
diverse
- clean!
- let's clean!
- cleaned
- cleaning
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
clean (hygienic; pure)
-
clean
-
clean
sauber; aufgeräumt; sauber und rein; ordentlich-
sauber bijvoeglijk naamwoord
-
aufgeräumt bijvoeglijk naamwoord
-
sauber und rein bijvoeglijk naamwoord
-
ordentlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
clean (neat; tidy)
sauber; aufgeräumt; reinlich; sauber und rein; gepflegt; ordentlich; hygienisch; rein; geordnet-
sauber bijvoeglijk naamwoord
-
aufgeräumt bijvoeglijk naamwoord
-
reinlich bijvoeglijk naamwoord
-
sauber und rein bijvoeglijk naamwoord
-
gepflegt bijvoeglijk naamwoord
-
ordentlich bijvoeglijk naamwoord
-
hygienisch bijvoeglijk naamwoord
-
rein bijvoeglijk naamwoord
-
geordnet bijvoeglijk naamwoord
-
-
clean (tidy; neat)
ordentlich; sauber; gepflegt; tadellos; aufgeräumt-
ordentlich bijvoeglijk naamwoord
-
sauber bijvoeglijk naamwoord
-
gepflegt bijvoeglijk naamwoord
-
tadellos bijvoeglijk naamwoord
-
aufgeräumt bijvoeglijk naamwoord
-
-
clean (decent; virtuous; reputable; worthy; honest; fair; respectable)
höflich; sittsam; angemessen; ordentlich; anständig; ehrenwert; artig; wohlerzogen; galant; schicklich; tugendhaft; ehrbar; achtenswert; wohlanständig-
höflich bijvoeglijk naamwoord
-
sittsam bijvoeglijk naamwoord
-
angemessen bijvoeglijk naamwoord
-
ordentlich bijvoeglijk naamwoord
-
anständig bijvoeglijk naamwoord
-
ehrenwert bijvoeglijk naamwoord
-
artig bijvoeglijk naamwoord
-
wohlerzogen bijvoeglijk naamwoord
-
galant bijvoeglijk naamwoord
-
schicklich bijvoeglijk naamwoord
-
tugendhaft bijvoeglijk naamwoord
-
ehrbar bijvoeglijk naamwoord
-
achtenswert bijvoeglijk naamwoord
-
wohlanständig bijvoeglijk naamwoord
-
-
clean (readily; bluntly)
Vertaal Matrix voor clean:
Verwante woorden van "clean":
Synoniemen voor "clean":
Antoniemen van "clean":
Verwante definities voor "clean":
Wiktionary: clean
clean
Cross Translation:
verb
clean
-
(intransitive) to make things clean
-
(transitive) to tidy up
-
(transitive) to remove dirt from a place or object
adjective
-
nicht verschmutzt, frei von Unrat
-
den formalen, inhaltlichen Anforderungen gemäß
-
ganz unverschmutzt
-
umgangssprachlich, Jargon: nicht mehr von Drogen abhängig
-
ordentlich
-
nicht anstößig, frei an Anzüglichkeiten
-
etwas von Schmutz befreien, eine Verunreinigung beseitigen
-
(transitiv) etwas von Schmutz befreien mit Bürste oder Lappen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• clean | → reinigen | ↔ reinigen — zichtbare en onzichtbare vervuiling van een oppervlak verwijderen |
• clean | → putzen | ↔ poetsen — door middel van wrijven zaken schoner maken |
• clean | → aufräumen | ↔ opruimen — iets in orde brengen, netjes maken |
• clean | → reinigen; säubern | ↔ nettoyer — rendre net, propre. |
• clean | → reinigen; putzen | ↔ poutzer — Suisse|fr nettoyer |
• clean | → sauber; rein | ↔ propre — Sans saleté |
• clean | → einfach; einfältig; blank; rein; reinlich; sauber; absolut; losgelöst; beziehungslos; uneingeschränkt; unumschränkt; unabhängig; unvermischt | ↔ pur — Qui est sans mélange. |