Overzicht
Engels naar Duits: Meer gegevens...
- instructive:
- instruct:
-
Wiktionary:
- instructive → belehrend, lehrreich, aufschlussreich
- instruct → anweisen, instruieren
- instruct → lehren, laden, beauftragen, betrauen, unterweisen, einweisen
Engels
Uitgebreide vertaling voor instructive (Engels) in het Duits
instructive:
-
instructive (informative)
lehrreich; informativ; informatorisch; wissenswert; instruktiv-
lehrreich bijvoeglijk naamwoord
-
informativ bijvoeglijk naamwoord
-
informatorisch bijvoeglijk naamwoord
-
wissenswert bijvoeglijk naamwoord
-
instruktiv bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor instructive:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | informative | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
informativ | informative; instructive | informative; informatory; interesting |
informatorisch | informative; instructive | |
instruktiv | informative; instructive | |
lehrreich | informative; instructive | interesting |
wissenswert | informative; instructive |
Verwante woorden van "instructive":
Synoniemen voor "instructive":
Antoniemen van "instructive":
Verwante definities voor "instructive":
Wiktionary: instructive
instructive
adjective
instructive
-
Conveying knowledge, information or instruction
- instructive → belehrend; lehrreich; aufschlussreich
adjective
-
so, dass man daraus oder dadurch viel lernen; die Erfahrung und das Wissen bereichernd
instructive vorm van instruct:
-
to instruct (assign to; give an order)
Auftrag erteilen-
Auftrag erteilen werkwoord
-
-
to instruct (teach)
unterweisen; unterrichten; dozieren-
unterrichten werkwoord (unterrichte, unterrichtest, unterrichtet, unterrichtete, unterrichtetet, unterrichtet)
-
to instruct (dictate; direct; order; bid)
gebieten; befehlen; herrschen über; Herr sein über-
herrschen über werkwoord
-
Herr sein über werkwoord
-
to instruct (inform; brief; explain; teach; prepare; train; learn)
unterrichten; einweisen; anweisen; einpauken; erlernen; erziehen; beibringen; einüben; lehren; proben; einprägen; unterweisen; einstudieren; lernen; belehren; instruieren; anlernen; dozieren-
unterrichten werkwoord (unterrichte, unterrichtest, unterrichtet, unterrichtete, unterrichtetet, unterrichtet)
-
einstudieren werkwoord (studiere ein, studierst ein, studiert ein, studierte ein, studiertet ein, einstudiert)
-
-
to instruct (teach; prepare; train)
unterrichten; beibringen; lernen; unterweisen; erziehen; belehren; dozieren; lehren; erlernen; einüben; instruieren; anlernen; einstudieren; einpauken-
unterrichten werkwoord (unterrichte, unterrichtest, unterrichtet, unterrichtete, unterrichtetet, unterrichtet)
-
einstudieren werkwoord (studiere ein, studierst ein, studiert ein, studierte ein, studiertet ein, einstudiert)
-
Conjugations for instruct:
present
- instruct
- instruct
- instructs
- instruct
- instruct
- instruct
simple past
- instructed
- instructed
- instructed
- instructed
- instructed
- instructed
present perfect
- have instructed
- have instructed
- has instructed
- have instructed
- have instructed
- have instructed
past continuous
- was instructing
- were instructing
- was instructing
- were instructing
- were instructing
- were instructing
future
- shall instruct
- will instruct
- will instruct
- shall instruct
- will instruct
- will instruct
continuous present
- am instructing
- are instructing
- is instructing
- are instructing
- are instructing
- are instructing
subjunctive
- be instructed
- be instructed
- be instructed
- be instructed
- be instructed
- be instructed
diverse
- instruct!
- let's instruct!
- instructed
- instructing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor instruct:
Verwante woorden van "instruct":
Synoniemen voor "instruct":
Verwante definities voor "instruct":
Wiktionary: instruct
instruct
Cross Translation:
verb
instruct
-
teach, give instruction
- instruct → anweisen; instruieren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• instruct | → lehren | ↔ apprendre — Enseigner, donner quelque connaissance à une personne |
• instruct | → laden; beauftragen; betrauen | ↔ charger — garnir d’une charge. |
• instruct | → unterweisen; einweisen | ↔ enseigner — Former quelqu’un dans la connaissance |
Computer vertaling door derden: