Overzicht
Engels naar Duits: Meer gegevens...
-
freak:
- besonder; ungewöhnlich; sonderbar; eigenartig; fremd; bizarr; merkwürdig; eigentümlich; wunderlich; kurios; fremdartig; eigen; seltsam; absonderlich; unberechenbar; flatterhaft; unbeständig; nicht voraussagbar; unbefahrbar; launisch; variabel; launenhaft; übellaunig; veränderlich; wetterwendisch; wandelbar; schlecht gelaunt
- Schwärmer; Fan; Brausekopf; Fanatiker; Zelot; Eiferer; Glaubenseifer; Haarspalter; Topsüchtiger; blinde Fanatiker; Monomane
- Wiktionary:
Duits naar Engels: Meer gegevens...
Engels
Uitgebreide vertaling voor freak (Engels) in het Duits
freak:
-
freak (eccentric; idiosyncratic; peculiar; unusual; exceptional; bizarre; noteworthy; curious; odd; different)
besonder; ungewöhnlich; sonderbar; eigenartig; fremd; bizarr; merkwürdig; eigentümlich; wunderlich; kurios; fremdartig; eigen; seltsam; absonderlich-
besonder bijvoeglijk naamwoord
-
ungewöhnlich bijvoeglijk naamwoord
-
sonderbar bijvoeglijk naamwoord
-
eigenartig bijvoeglijk naamwoord
-
fremd bijvoeglijk naamwoord
-
bizarr bijvoeglijk naamwoord
-
merkwürdig bijvoeglijk naamwoord
-
eigentümlich bijvoeglijk naamwoord
-
wunderlich bijvoeglijk naamwoord
-
kurios bijvoeglijk naamwoord
-
fremdartig bijvoeglijk naamwoord
-
eigen bijvoeglijk naamwoord
-
seltsam bijvoeglijk naamwoord
-
absonderlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
freak (fickle; unpredictable; capricious; whimsical; changeable; wayward; incalculable; unsteady; unstable; baroque; freakish)
unberechenbar; flatterhaft; unbeständig; nicht voraussagbar; unbefahrbar; launisch; variabel; launenhaft; übellaunig; veränderlich; wetterwendisch; wandelbar; schlecht gelaunt-
unberechenbar bijvoeglijk naamwoord
-
flatterhaft bijvoeglijk naamwoord
-
unbeständig bijvoeglijk naamwoord
-
nicht voraussagbar bijvoeglijk naamwoord
-
unbefahrbar bijvoeglijk naamwoord
-
launisch bijvoeglijk naamwoord
-
variabel bijvoeglijk naamwoord
-
launenhaft bijvoeglijk naamwoord
-
übellaunig bijvoeglijk naamwoord
-
veränderlich bijvoeglijk naamwoord
-
wetterwendisch bijvoeglijk naamwoord
-
wandelbar bijvoeglijk naamwoord
-
schlecht gelaunt bijvoeglijk naamwoord
-
-
the freak (maniac; deranged maniac; wacko; weirdo; crazy person)
-
the freak (maniac; faddist; fanatic)
der Schwärmer; der Brausekopf; der Fanatiker; der Zelot; der Eiferer; der Glaubenseifer; der Haarspalter; der Topsüchtiger; der blinde Fanatiker -
the freak (fanatic; zealot; maniac)
der Fanatiker; der Fan; der blinde Fanatiker; der Schwärmer; der Monomane; der Zelot; der Eiferer; der Glaubenseifer -
the freak (fanatic; zealot; maniac)
Vertaal Matrix voor freak:
Verwante woorden van "freak":
Synoniemen voor "freak":
Verwante definities voor "freak":
Wiktionary: freak
freak
noun
freak
noun
-
oft abwertend: eine Person, die über von der Allgemeinheit als seltsam und anders eingestufte Eigenschaften verfügt
-
ein Mensch, der sich leidenschaftlich mit einem bestimmten Thema befasst und meist seine ganze Freizeit, wenn nicht gar sein ganzes Leben dieser einen Sache widmet
Duits
Uitgebreide vertaling voor freak (Duits) in het Engels
Freak:
Synoniemen voor "Freak":
Wiktionary: Freak
Freak
Cross Translation:
noun
Freak
-
oft abwertend: eine Person, die über von der Allgemeinheit als seltsam und anders eingestufte Eigenschaften verfügt
- Freak → freak
-
ein Mensch, der sich leidenschaftlich mit einem bestimmten Thema befasst und meist seine ganze Freizeit, wenn nicht gar sein ganzes Leben dieser einen Sache widmet
- Freak → freak
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Freak | → junkie; addict | ↔ accro — (familier, fr) personne dépendante d'une drogue. |
• Freak | → enthusiast; buff | ↔ mordu — (familier, fr) passionné, fan, aficionado. |