Overzicht
Engels naar Duits: Meer gegevens...
- lower:
-
low:
- Tiefpunkt; Tiefstand; Tiefenrekord; Tief; Depression; Niedrigstrekord; emotionale Krisis
- niedrig; tief; gering; niederträchtig; schofel; mies; schwach; dürftig; schäbig; banal; falsch; fühllos; trivial; schuftig; schändlich; schlecht; übel; zornig; hinterlistig; doppelzüngig; schlimm; böse; arg; tückisch; bösartig; handelen mit schlechten Gedanken; gemein; geschliffen; schlau; heimtückisch; raffiniert; listig; gewichst; verschlagen; hinterhältig; verstohlen; durchtrieben; gerissen; glatt; gehässig; verräterisch; ausgekocht; schurkisch; gerieben; gewandt; hinterfotzig; nieder; tiefhängend
- blöken; muhen
-
Wiktionary:
- lower → herunterlassen, herunternehmen, fieren, senken
- lower → fieren, senken, einholen, niederholen, mitnehmen, bringen, anbringen, eintragen, heranbringen, überbringen, stumpf werden, abstumpfen, sich entschärfen, reduzieren
- low → leise, tief
- low → gemein, niederträchtig, niedrig, niedergeschlagen, arm
- low → brüllen
- low → Tiefpunkt
- low → niedrig, Strumpf, verzagt, gemein, infam
Engels
Uitgebreide vertaling voor lower (Engels) in het Duits
lower:
-
to lower (reduce; mark down)
-
to lower (descend; let descent)
niederlassen; hinunter lassen-
niederlassen werkwoord (lasse nieder, läßest nieder, läßt nieder, ließ nieder, ließt nieder, niedergelassen)
-
hinunter lassen werkwoord
-
Conjugations for lower:
present
- lower
- lower
- lowers
- lower
- lower
- lower
simple past
- lowered
- lowered
- lowered
- lowered
- lowered
- lowered
present perfect
- have lowered
- have lowered
- has lowered
- have lowered
- have lowered
- have lowered
past continuous
- was lowering
- were lowering
- was lowering
- were lowering
- were lowering
- were lowering
future
- shall lower
- will lower
- will lower
- shall lower
- will lower
- will lower
continuous present
- am lowering
- are lowering
- is lowering
- are lowering
- are lowering
- are lowering
subjunctive
- be lowered
- be lowered
- be lowered
- be lowered
- be lowered
- be lowered
diverse
- lower!
- let's lower!
- lowered
- lowering
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor lower:
Verwante woorden van "lower":
Synoniemen voor "lower":
Antoniemen van "lower":
Verwante definities voor "lower":
Wiktionary: lower
lower
Cross Translation:
verb
lower
-
let (something) descend by its own weight, such as a bucket or sail
- lower → herunterlassen
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• lower | → fieren | ↔ vieren — een touw of kabel vieren |
• lower | → senken | ↔ verlagen — op een lager peil brengen |
• lower | → einholen; niederholen | ↔ strijken — iets laten zakken |
• lower | → niederholen | ↔ neerlaten — laten zakken |
• lower | → mitnehmen; bringen; anbringen; eintragen; heranbringen; überbringen | ↔ amener — mener d’un lieu à un autre. |
• lower | → stumpf werden; abstumpfen; sich entschärfen; senken | ↔ baisser — Faire descendre, mettre plus bas |
• lower | → reduzieren | ↔ réduire — restreindre, diminuer, ou faire diminuer. |
lower vorm van low:
-
the low
-
the low
der Tiefenrekord -
the low (depression)
-
the low (all-time low; low record)
der Niedrigstrekord -
the low (emotional crisis)
-
low (not high)
niedrig; tief; gering; niederträchtig; schofel; mies; schwach; dürftig; schäbig; banal; falsch; fühllos; trivial; schuftig; schändlich-
niedrig bijvoeglijk naamwoord
-
tief bijvoeglijk naamwoord
-
gering bijvoeglijk naamwoord
-
niederträchtig bijvoeglijk naamwoord
-
schofel bijvoeglijk naamwoord
-
mies bijvoeglijk naamwoord
-
schwach bijvoeglijk naamwoord
-
dürftig bijvoeglijk naamwoord
-
schäbig bijvoeglijk naamwoord
-
banal bijvoeglijk naamwoord
-
falsch bijvoeglijk naamwoord
-
fühllos bijvoeglijk naamwoord
-
trivial bijvoeglijk naamwoord
-
schuftig bijvoeglijk naamwoord
-
schändlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
low (with evil intention; malicious; badly; vicious; false; evil-minded)
falsch; schlecht; übel; zornig; hinterlistig; doppelzüngig; schlimm; böse; arg; tückisch; bösartig; handelen mit schlechten Gedanken-
falsch bijvoeglijk naamwoord
-
schlecht bijvoeglijk naamwoord
-
übel bijvoeglijk naamwoord
-
zornig bijvoeglijk naamwoord
-
hinterlistig bijvoeglijk naamwoord
-
doppelzüngig bijvoeglijk naamwoord
-
schlimm bijvoeglijk naamwoord
-
böse bijvoeglijk naamwoord
-
arg bijvoeglijk naamwoord
-
tückisch bijvoeglijk naamwoord
-
bösartig bijvoeglijk naamwoord
-
handelen mit schlechten Gedanken bijvoeglijk naamwoord
-
-
low (cunning; vicious; mean; nasty; shrewd; sly; underhand; vile; slippery; false; sharp)
gemein; geschliffen; falsch; schlau; heimtückisch; böse; raffiniert; niederträchtig; listig; tückisch; bösartig; gewichst; schuftig; verschlagen; hinterhältig; verstohlen; durchtrieben; gerissen; glatt; hinterlistig; gehässig; verräterisch; ausgekocht; doppelzüngig; schurkisch; gerieben; gewandt-
gemein bijvoeglijk naamwoord
-
geschliffen bijvoeglijk naamwoord
-
falsch bijvoeglijk naamwoord
-
schlau bijvoeglijk naamwoord
-
heimtückisch bijvoeglijk naamwoord
-
böse bijvoeglijk naamwoord
-
raffiniert bijvoeglijk naamwoord
-
niederträchtig bijvoeglijk naamwoord
-
listig bijvoeglijk naamwoord
-
tückisch bijvoeglijk naamwoord
-
bösartig bijvoeglijk naamwoord
-
gewichst bijvoeglijk naamwoord
-
schuftig bijvoeglijk naamwoord
-
verschlagen bijvoeglijk naamwoord
-
hinterhältig bijvoeglijk naamwoord
-
verstohlen bijvoeglijk naamwoord
-
durchtrieben bijvoeglijk naamwoord
-
gerissen bijvoeglijk naamwoord
-
glatt bijvoeglijk naamwoord
-
hinterlistig bijvoeglijk naamwoord
-
gehässig bijvoeglijk naamwoord
-
verräterisch bijvoeglijk naamwoord
-
ausgekocht bijvoeglijk naamwoord
-
doppelzüngig bijvoeglijk naamwoord
-
schurkisch bijvoeglijk naamwoord
-
gerieben bijvoeglijk naamwoord
-
gewandt bijvoeglijk naamwoord
-
-
low (behind one's back; vicious; vile; scurvy; nasty; jarring; foul; ribald; bad; offensive; indecent; falsely; mean; secretly)
hinterfotzig; hinterhältig; heimtückisch; hinterlistig-
hinterfotzig bijvoeglijk naamwoord
-
hinterhältig bijvoeglijk naamwoord
-
heimtückisch bijvoeglijk naamwoord
-
hinterlistig bijvoeglijk naamwoord
-
-
low (base)
-
low (low-hanging)
tiefhängend-
tiefhängend bijvoeglijk naamwoord
-
-
to low (moo)
Conjugations for low:
present
- low
- low
- lows
- low
- low
- low
simple past
- lowed
- lowed
- lowed
- lowed
- lowed
- lowed
present perfect
- have lowed
- have lowed
- has lowed
- have lowed
- have lowed
- have lowed
past continuous
- was lowing
- were lowing
- was lowing
- were lowing
- were lowing
- were lowing
future
- shall low
- will low
- will low
- shall low
- will low
- will low
continuous present
- am lowing
- are lowing
- is lowing
- are lowing
- are lowing
- are lowing
subjunctive
- be lowed
- be lowed
- be lowed
- be lowed
- be lowed
- be lowed
diverse
- low!
- let's low!
- lowed
- lowing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor low:
Verwante woorden van "low":
Synoniemen voor "low":
Antoniemen van "low":
Verwante definities voor "low":
Wiktionary: low
low
Cross Translation:
adverb
low
-
with a low voice or sound
- low → leise
-
at a lower frequency
- low → tief
-
close to the ground
- low → tief
-
despicable
- low → gemein; niederträchtig
-
in a position comparatively close to the ground
- low → niedrig
-
depressed, sad
- low → niedergeschlagen
adjective
-
sinnlich / physisch: unten befindlich, tief gelegen, nicht hoch
-
gering ausgestattet mit
-
Tiere: einen lauten Droh-, Imponier-, oder Paarungsruf/-laut ausstoßen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• low | → niedrig | ↔ laag — met een beperkt aanzien |
• low | → niedrig | ↔ laag — geluid met een klein aantal trillingen per tijdseenheid |
• low | → niedrig | ↔ laag — niet vergevorderd zijn in een rangorde of volgorde |
• low | → niedrig | ↔ laag — niet ver boven iets anders zijn |
• low | → Strumpf | ↔ bas — Partie inférieure d’un objet. |
• low | → verzagt; gemein; infam | ↔ lâche — Méprisable |