Schedule: vertaling Engels

Remove Ads

Overzicht

Engels naar Duits: Meer gegevens...

schedule:
- Liste; Tabelle; Tafel; Verzeichnis; Abfassung; Stelle; Aufzählung; Abstufung; Lage; Einstellung; Ausrichtung; Aufstellung; Leiste; Aufführung; Rangordnung; Flugplan; Zeitplan
- planen; Zeitplan festlegen
Schedule:
- Zeitplan
Wiktionary:
- schedule → Termin, Programm, Zeitplan
- schedule → planen, terminieren
- schedule → Fahrplan, Stundenplan, Flugplan

Engels

Uitgebreide vertaling voor schedule (Engels) in het Duits

schedule:

schedule [the ~] zelfstandig naamwoord

the schedule (table; list)
die Liste; die Tabelle; die Tafel; Verzeichnis; die Abfassung; die Stelle; die Aufzählung; die Abstufung; die Lage; die Einstellung; die Ausrichtung; die Aufstellung; die Leiste; die Aufführung; die Rangordnung
- Liste [die ~] zelfstandig naamwoord
- Tabelle [die ~] zelfstandig naamwoord
- Tafel [die ~] zelfstandig naamwoord
- Verzeichnis [das ~] zelfstandig naamwoord
- Abfassung [die ~] zelfstandig naamwoord
- Stelle [die ~] zelfstandig naamwoord
- Aufzählung [die ~] zelfstandig naamwoord
- Abstufung [die ~] zelfstandig naamwoord
- Lage [die ~] zelfstandig naamwoord
- Einstellung [die ~] zelfstandig naamwoord
- Ausrichtung [die ~] zelfstandig naamwoord
- Aufstellung [die ~] zelfstandig naamwoord
- Leiste [die ~] zelfstandig naamwoord
- Aufführung [die ~] zelfstandig naamwoord
- Rangordnung [die ~] zelfstandig naamwoord
the schedule (flight schedule; time table)
der Flugplan
- Flugplan [der ~] zelfstandig naamwoord
the schedule

– The timing and sequence of tasks within a project. ¹
der Zeitplan
- Zeitplan [der ~] zelfstandig naamwoord

to schedule werkwoord (schedules, scheduled, scheduling)

to schedule

– To program a computer to perform a specified action at a specified time and date. ¹
planen; Zeitplan festlegen
- planen werkwoord (plane, planst, plant, plante, plantet, geplant)
- Zeitplan festlegen werkwoord

Conjugations for schedule:

present

schedule
schedule
schedules
schedule
schedule
schedule

simple past

scheduled
scheduled
scheduled
scheduled
scheduled
scheduled

present perfect

have scheduled
have scheduled
has scheduled
have scheduled
have scheduled
have scheduled

past continuous

was scheduling
were scheduling
was scheduling
were scheduling
were scheduling
were scheduling

future

shall schedule
will schedule
will schedule
shall schedule
will schedule
will schedule

continuous present

am scheduling
are scheduling
is scheduling
are scheduling
are scheduling
are scheduling

subjunctive

be scheduled
be scheduled
be scheduled
be scheduled
be scheduled
be scheduled

diverse

schedule!
let's schedule!
scheduled
scheduling

1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor schedule:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Abfassung	list; schedule; table	essay; lecture; paper
Abstufung	list; schedule; table	chromatic spectrum; hue; play of colours; range of colouring; shade; tint; variegation
Aufführung	list; schedule; table	ceremony; comedy; exhibition; list; performance; record; report; show; showing
Aufstellung	list; schedule; table	arrangement; assertion; building; classification; construction; denomination; disposition; frame work; list; marshalling; name; position; printing of a story; ranging; record; report; specification; statement; term; title
Aufzählung	list; schedule; table	addition; bulleted list; count; list; record; report; statement; sum; summary; total amount
Ausrichtung	list; schedule; table	alignment; course; direction; justification; orientation; page orientation; tendency toward; trend
Einstellung	list; schedule; table	appointment; frame of mind; getting sharp; give employment to people; humor; humour; inclination; mentality; mood; nomination; recruitment; setting; state of mind; temper; tendency; tenor; trend
Flugplan	flight schedule; schedule; time table	flight plan; railway timetable; timetable; train timetable
Lage	list; schedule; table	aspect; circumstance; conditions of life; lay-out; location; orientation; position; siting; situation; swim stroke
Leiste	list; schedule; table	border; braid; cornice; frame; frame work; framing; fringe; groin; lace; molding; moulding; mounting; panel; ribbon; rim; tress; trim; trimming
Liste	list; schedule; table	SharePoint list; army list; list; navy list; record; report
Rangordnung	list; schedule; table	building; class; classification; classifying; construction; hierarchy; order of rank; position; rank; social class; social group; social position
Stelle	list; schedule; table	boon; bureau; favor; favour; goodwill; government office; grace; job; location; mass; office; organisation; organization; orientation; passage; patronage; place; service; siting; support
Tabelle	list; schedule; table	frame work; list; record; report; sheet; table; worksheet
Tafel	list; schedule; table	bar; bar of chocolate; black board; chalk board; dinner plate; plate; table; tablet
Verzeichnis	list; schedule; table	Offices of the land registry; army list; catalog; catalogue; directory; file; frame work; index; land register; list; navy list; phone index; record; register; report
Zeitplan	schedule	railway timetable; timetable; train timetable
-	agenda; docket
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Zeitplan festlegen	schedule
planen	schedule	contrive; devise; invent; lay schemes; make plans; make up; plan; plot; set up
Not Specified	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Liste		List
Zeitplan		Schedule

Verwante woorden van "schedule":

reschedule, scheduled, schedules

Synoniemen voor "schedule":

agenda; docket; plan; program; programme
list; listing
plan

Verwante definities voor "schedule":

a temporally organized plan for matters to be attended to²
an ordered list of times at which things are planned to occur²
plan for an activity or event²
- I've scheduled a concert next week²
make a schedule; plan the time and place for events²
- I scheduled an exam for this afternoon²
To program a computer to perform a specified action at a specified time and date.¹
The timing and sequence of tasks within a project.¹

Wiktionary: schedule

schedule

noun

time-based plan of events
- schedule → Termin; Programm; Zeitplan

verb

to create a schedule
- schedule → planen
To plan an activity at a specific date or time
- schedule → planen

schedule

noun

alle Veranstaltungen, Darbietungen oder Aufführungen in zeitlich festgelegter Reihenfolge bei Theater, Oper, Kino, Rundfunk oder Ähnlichem
- Programm → schedule

verb

befristen
- terminieren → schedule; time

Cross Translation:

From	To	Via
• schedule	→ Fahrplan; Stundenplan; Flugplan	↔ horaire — Indicateur des heures de départ, de passage et d’arrivée des services de transport.

Schedule:

Schedule [the ~] zelfstandig naamwoord

the Schedule

– A button that launches the Service Scheduling form. ¹
Zeitplan
- Zeitplan

Vertaal Matrix voor Schedule:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Zeitplan		railway timetable; schedule; timetable; train timetable
Not Specified	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Zeitplan	Schedule

Verwante definities voor "Schedule":

A button that launches the Service Scheduling form.¹

Verwante vertalingen van schedule

Remove Ads

Engelse en Duitse zoekresultaten voor: schedule

Uitgebreide vertaling voor schedule (Engels) in het Duits

schedule:

schedule [the ~] zelfstandig naamwoord

the schedule (table; list)

the schedule (flight schedule; time table)

the schedule

to schedule werkwoord (schedules, scheduled, scheduling)

to schedule

Conjugations for schedule:

present

simple past

present perfect

past continuous

future

continuous present

subjunctive

diverse

Vertaal Matrix voor schedule:

Verwante woorden van "schedule":

Synoniemen voor "schedule":

Verwante definities voor "schedule":

Wiktionary: schedule

Schedule:

Schedule [the ~] zelfstandig naamwoord

the Schedule

Vertaal Matrix voor Schedule:

Verwante definities voor "Schedule":

Verwante vertalingen van schedule