Home ->Woordenboeken ->Engels/Duits ->Zoek: plastering

Engelse en Duitse zoekresultaten voor: plastering

Overzicht
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. plastering:
  2. plaster:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor plastering (Engels) in het Duits

plastering:

plastering [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the plastering (plasterwork)
    die Stuckarbeit; die Gipsarbeit

Vertaal Matrix voor plastering:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Gipsarbeit plastering; plasterwork
Stuckarbeit plastering; plasterwork
- daubing

Verwante woorden van "plastering":


Synoniemen voor "plastering":


Verwante definities voor "plastering":

  1. the application of plaster1

Wiktionary: plastering

plastering
noun
  1. Bauwesen: ein Verputz an einer Außen- oder Innenwand eines Hauses. Die Bezeichnung rührt daher, dass der Putz mit der Kelle an die Wand geworfen wird.

plaster:

plaster [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the plaster (adhesive plaster; elastoplast; sticking plaster)
    Plaster; Heftpflaster; Kleifplaster
  2. the plaster (stucco)
    der Putz; der Stuck; der Kalk; der Gips
    • Putz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Stuck [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Kalk [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Gips [der ~] zelfstandig naamwoord
  3. the plaster (broken stones; mortar; rubble; )
    der Steinschlag; der Schotter; der Steinschläge; der Split
  4. the plaster
    der Gips
    • Gips [der ~] zelfstandig naamwoord

to plaster werkwoord (plasters, plastered, plastering)

  1. to plaster
    stukadoren; verputzen; bewerfen; kalken
    • stukadoren werkwoord
    • verputzen werkwoord (verputze, verputzt, verputzte, verputztet, verputzt)
    • bewerfen werkwoord (bewerfe, bewirfst, bewirft, bewarf, bewarft, beworfen)
    • kalken werkwoord (kalke, kalkst, kalkt, kalkte, kalktet, gekalkt)
  2. to plaster (blot; smear; daub)
    beklecksen; beschmieren; anschmieren; verläumden; lästern
    • beklecksen werkwoord (bekleckse, bekleckst, bekleckste, bekleckstet, bekleckst)
    • beschmieren werkwoord (beschmiere, beschmierst, beschmiert, beschmierte, beschmiertet, beschmiert)
    • anschmieren werkwoord
    • verläumden werkwoord
    • lästern werkwoord (lästere, lästerst, lästert, lästerte, lästertet, gelästert)
  3. to plaster (stucco; parget)
    verputzen; kalken
    • verputzen werkwoord (verputze, verputzt, verputzte, verputztet, verputzt)
    • kalken werkwoord (kalke, kalkst, kalkt, kalkte, kalktet, gekalkt)

Conjugations for plaster:

present
  1. plaster
  2. plaster
  3. plasters
  4. plaster
  5. plaster
  6. plaster
simple past
  1. plastered
  2. plastered
  3. plastered
  4. plastered
  5. plastered
  6. plastered
present perfect
  1. have plastered
  2. have plastered
  3. has plastered
  4. have plastered
  5. have plastered
  6. have plastered
past continuous
  1. was plastering
  2. were plastering
  3. was plastering
  4. were plastering
  5. were plastering
  6. were plastering
future
  1. shall plaster
  2. will plaster
  3. will plaster
  4. shall plaster
  5. will plaster
  6. will plaster
continuous present
  1. am plastering
  2. are plastering
  3. is plastering
  4. are plastering
  5. are plastering
  6. are plastering
subjunctive
  1. be plastered
  2. be plastered
  3. be plastered
  4. be plastered
  5. be plastered
  6. be plastered
diverse
  1. plaster!
  2. let's plaster!
  5. plastered
  6. plastering
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor plaster:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Gips plaster; stucco cast; casting; gypsum; plaster bandage
Heftpflaster adhesive plaster; elastoplast; plaster; sticking plaster
Kalk plaster; stucco calcium; chalk; lime
Kleifplaster adhesive plaster; elastoplast; plaster; sticking plaster
Plaster adhesive plaster; elastoplast; plaster; sticking plaster
Putz plaster; stucco attire; decoration; finery; trappings
Schotter broken stones; calcium; chalk; lime; matter; mortar; plaster; quick lime; rubble; slaked lime; stone-chippings; stone-dust; stuff
Split broken stones; calcium; chalk; lime; matter; mortar; plaster; quick lime; rubble; slaked lime; stone-chippings; stone-dust; stuff
Steinschlag broken stones; calcium; chalk; lime; matter; mortar; plaster; quick lime; rubble; slaked lime; stone-chippings; stone-dust; stuff
Steinschläge broken stones; calcium; chalk; lime; matter; mortar; plaster; quick lime; rubble; slaked lime; stone-chippings; stone-dust; stuff
Stuck plaster; stucco
- adhesive plaster; cataplasm; plaster of Paris; plasterwork; poultice; sticking plaster
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anschmieren blot; daub; plaster; smear talk into
beklecksen blot; daub; plaster; smear mess; slop; spill
beschmieren blot; daub; plaster; smear besmear; mess; slop; soil; spill; stain
bewerfen plaster
kalken parget; plaster; stucco doodle; scrawl; scribble; whitewash
lästern blot; daub; plaster; smear abuse; defamate; gossip; malign; revile; slander; speak badly
stukadoren plaster
verläumden blot; daub; plaster; smear
verputzen parget; plaster; stucco
- beplaster; daub; plaster over; poultice; stick on
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- roughcast; sticking plaster
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beklecksen blotched; plastered

Verwante woorden van "plaster":


Synoniemen voor "plaster":


Verwante definities voor "plaster":

  1. adhesive tape used in dressing wounds1
  2. a surface of hardened plaster (as on a wall or ceiling)1
    • there were cracks in the plaster1
  3. a medical dressing consisting of a soft heated mass of meal or clay that is spread on a cloth and applied to the skin to treat inflamed areas or improve circulation etc.1
  4. a mixture of lime or gypsum with sand and water; hardens into a smooth solid; used to cover walls and ceilings1
  5. any of several gypsum cements; a white powder (a form of calcium sulphate) that forms a paste when mixed with water and hardens into a solid; used in making molds and sculptures and casts for broken limbs1
  6. dress by covering with a therapeutic substance1
  7. coat with plaster1
  8. apply a heavy coat to1
  9. apply a plaster cast to1
    • plaster the broken arm1
  10. affix conspicuously1
    • She plastered warnings all over the wall1
  11. cover conspicuously or thickly, as by pasting something on1
    • The demonstrators plastered the hallways with posters1

Wiktionary: plaster

plaster
noun
  1. healing paste
  2. mixture for coating
  3. cast
plaster
noun
  1. Wandverkleidung aus Gips und Mörtel
  2. Medizin:
  3. zu den Sulfaten gehörendes häufiges Mineral (CaSO4), sowie auch Gestein das vollständig oder zum größten Teil aus diesem Mineral besteht
verb
  1. einen Putz auf eine Mauer auftragen
Cross Translation:
FromToVia
• plaster → gipsen ↔ pleisteren — iets met kalkspecie of gips bestrijken
• plaster → Pflaster ↔ pleister — een dun voorwerp dat ter bescherming over een kleine wond geplakt kan worden
• plaster → Gips; Putz ↔ plâtre — (familier, fr) gypse qui se trouver par couches dans le sein de la terre.
• plaster → annehmen; akzeptieren; entgegennehmen; im Empfang nehmen; aufnehmen; auf sich nehmen; sich gefallen lassen; hinnehmen; eingehen auf; einwilligen in; anziehen; kleiden; ankleiden; bekleiden; beziehen; überziehen; antun; auflegen; anlegen; in Stuck arbeiten ↔ revêtir — pourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0914 seconde
Page rendered in 1.0 seconds