Overzicht
Engels naar Duits: Meer gegevens...
- finished:
-
finish:
- beenden; enden; aufhören; halten; schließen; beschließen; abbrechen; vollenden; fertigbringen; fertigmachen; fertigstellen; fertigkriegen; erledigen; abmachen; fertig bringen; klären; in Ordnung bringen; gestalten; aufmachen; dekorieren; verzieren; garnieren; zieren; feinmachen; komplettieren; vervollständigen; ergänzen; perfektionieren; ausbauen; berichtigen; ausbessern; aufbessern; vervollkommnen; entscheiden; vereinbaren; bestimmen; festlegen; festsetzen; anhalten; abschließen; aussprechen; verbrauchen; benutzen; konsumieren; austragen; ausspielen; zu Ende spielen; zuendespielen; vollbringen; austrinken; leeren; leer trinken; ablaufen; zu Ende laufen; ausräumen; ausmisten; aufessen; essen; verspeisen; speisen; verzehren; aufzehren; ausnehmen; herausnehmen; leermachen; auskriegen; ausbekommen
- Finish; Ziel; Ziellinie; Ausarbeitung; Ausführung; Finier; Ende; Schluß; Aussprechen; Ausreden; Aussprechen zum Ende; Abkriegen; Beenden
-
Wiktionary:
- finished → fertig, erledigt, vollendet
- finished → bereit, fertig
- finish → enden, aufhören, beenden, fertigstellen, finishen, fertigmachen, erledigen, besorgen
- finish → Lack, Ende, Ziel, Daddeldu
- finish → den Rest geben, beenden, aufessen, vollenden, enden, beendigen, abspielen, aufhören, zurichten, Ende, Kulm, Spitze, Stift, Zacke, Zinke, Zipfel, einstellen, aufgeben, ausfüllen, erfüllen, vervollständigen, endigen, beschließen, erledigen, ein Ende machen, Einhalt gebieten
Engels
Uitgebreide vertaling voor finished (Engels) in het Duits
finished:
-
finished (completed; over; accomplished; out; ready; prepared; ready for use; achieved; concluded; evident; clear)
-
finished (complete; over; accomplished; achieved; completed; ready)
-
finished (dog-tired; exhausted; worn out; done)
abgespannt; fertig; kaputt; übermüdet; todmüde; erschöpft; halbtot; hundemüde; abgemattet; ohnmächtig; ermattet-
abgespannt bijvoeglijk naamwoord
-
fertig bijvoeglijk naamwoord
-
kaputt bijvoeglijk naamwoord
-
übermüdet bijvoeglijk naamwoord
-
todmüde bijvoeglijk naamwoord
-
erschöpft bijvoeglijk naamwoord
-
halbtot bijvoeglijk naamwoord
-
hundemüde bijvoeglijk naamwoord
-
abgemattet bijvoeglijk naamwoord
-
ohnmächtig bijvoeglijk naamwoord
-
ermattet bijvoeglijk naamwoord
-
-
finished (cooked-through; done; ready; over)
-
finished (completed; done; off)
-
finished (in pieces; defective; broken)
kaputt; gebrochen; defekt; in Stücken; zerbrochen; zerrissen; entzwei; schadhaft-
kaputt bijvoeglijk naamwoord
-
gebrochen bijvoeglijk naamwoord
-
defekt bijvoeglijk naamwoord
-
in Stücken bijvoeglijk naamwoord
-
zerbrochen bijvoeglijk naamwoord
-
zerrissen bijvoeglijk naamwoord
-
entzwei bijvoeglijk naamwoord
-
schadhaft bijvoeglijk naamwoord
-
-
finished (ended)
Vertaal Matrix voor finished:
Verwante woorden van "finished":
Synoniemen voor "finished":
Antoniemen van "finished":
Verwante definities voor "finished":
finish:
-
to finish (bring to an end; conclude; end; finish off; bring to a close; bring to a conclusion)
beenden; enden; aufhören; halten; schließen; beschließen; abbrechen; vollenden; fertigbringen; fertigmachen; fertigstellen; fertigkriegen-
fertigbringen werkwoord (bringe fertig, bringst fertig, bringt fertig, brachte fertig, brachtet fertig, fertiggebracht)
-
fertigmachen werkwoord (mache fertig, machst fertig, macht fertig, machte fertig, machtet fertig, fertiggemacht)
-
fertigstellen werkwoord (stelle fertig, stellst fertig, stellt fertig, stellte fertig, fertiggestellt)
-
fertigkriegen werkwoord
-
to finish (complete; accomplish; bring to an end; end; get ready; get done)
-
to finish (fix; have finished; have ended)
-
to finish (garnish; decorate; adorn; trim; dunnage; ornament; dress)
gestalten; aufmachen; dekorieren; fertigstellen; verzieren; fertigmachen; garnieren; zieren; vollenden; feinmachen-
fertigstellen werkwoord (stelle fertig, stellst fertig, stellt fertig, stellte fertig, fertiggestellt)
-
fertigmachen werkwoord (mache fertig, machst fertig, macht fertig, machte fertig, machtet fertig, fertiggemacht)
-
to finish (complete; improve; perfect; make better; better)
komplettieren; vervollständigen; vollenden; fertigmachen; ergänzen; fertigstellen; beenden; fertigbringen; perfektionieren; ausbauen; berichtigen; ausbessern; aufbessern; vervollkommnen-
komplettieren werkwoord (komplettiere, komplettierst, komplettiert, komplettierte, komplettiertet, komplettiert)
-
vervollständigen werkwoord (vervollständige, vervollständigst, vervollständigt, vervollständigte, vervollständigtet, vervollständigt)
-
fertigmachen werkwoord (mache fertig, machst fertig, macht fertig, machte fertig, machtet fertig, fertiggemacht)
-
fertigstellen werkwoord (stelle fertig, stellst fertig, stellt fertig, stellte fertig, fertiggestellt)
-
fertigbringen werkwoord (bringe fertig, bringst fertig, bringt fertig, brachte fertig, brachtet fertig, fertiggebracht)
-
perfektionieren werkwoord (perfektioniere, perfektionierst, perfektioniert, perfektionierte, perfektioniertet, perfektioniert)
-
berichtigen werkwoord (berichtige, berichtigest, berichtiget, berichtigete, berichtigetet, berichtigt)
-
ausbessern werkwoord (bessere aus, besserst aus, bessert aus, besserte aus, bessertet aus, ausgebessert)
-
aufbessern werkwoord (bessere auf, besserst auf, bessert auf, besserte auf, bessertet auf, aufgebessert)
-
vervollkommnen werkwoord (vervollkomme, vervollkommst, vervollkommt, vervollkam, vervollkamt, vervollkommen)
-
-
to finish (decide; terminate; come to an end; bring to a close; wind up; end; stop)
-
to finish (end)
-
to finish (conclude; end)
-
to finish (talk over; pronounce; talk out; have out)
aussprechen-
aussprechen werkwoord (spreche aus, sprichst aus, spricht aus, sprach aus, spracht aus, ausgesprochen)
-
-
to finish (get ready)
-
to finish (use up; consume; burn up)
-
to finish (play out)
austragen; ausspielen; zu Ende spielen-
zu Ende spielen werkwoord (spiele zu Ende, spielst zu Ende, spielt zu Ende, spielte zu Ende, spieltet zu Ende, zu Ende gespielt)
-
to finish (pull it off; manage; get done; fix; fix it up; pull the trick)
fertigstellen; erledigen; fertigmachen; vollenden; zuendespielen; beenden; vollbringen; fertigbringen-
fertigstellen werkwoord (stelle fertig, stellst fertig, stellt fertig, stellte fertig, fertiggestellt)
-
fertigmachen werkwoord (mache fertig, machst fertig, macht fertig, machte fertig, machtet fertig, fertiggemacht)
-
zuendespielen werkwoord
-
fertigbringen werkwoord (bringe fertig, bringst fertig, bringt fertig, brachte fertig, brachtet fertig, fertiggebracht)
-
-
to finish (drink up; empty; drink)
-
to finish (come to an end; end; bring to a close; finish off; draw to an end)
-
to finish (clean out; clean up; tidy up; clear out; tidy out; empty; clear)
-
to finish (eat up; eat)
-
to finish (clear out; take out; remove; drain; empty; clean out; clear)
ausnehmen; herausnehmen; ausräumen; leermachen-
herausnehmen werkwoord (nehme heraus, nimmst heraus, nimmt heraus, nahm heraus, nahmt heraus, herausgenommen)
-
leermachen werkwoord
-
to finish (read to the end; get to the end of)
Conjugations for finish:
present
- finish
- finish
- finishes
- finish
- finish
- finish
simple past
- finished
- finished
- finished
- finished
- finished
- finished
present perfect
- have finished
- have finished
- has finished
- have finished
- have finished
- have finished
past continuous
- was finishing
- were finishing
- was finishing
- were finishing
- were finishing
- were finishing
future
- shall finish
- will finish
- will finish
- shall finish
- will finish
- will finish
continuous present
- am finishing
- are finishing
- is finishing
- are finishing
- are finishing
- are finishing
subjunctive
- be finished
- be finished
- be finished
- be finished
- be finished
- be finished
diverse
- finish!
- let's finish!
- finished
- finishing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the finish (finishing line; finishing point)
-
the finish (finishing touch)
-
the finish (veneer)
-
the finish (end; ending)
-
the finish (finish talking)
-
the finish (get done)
Vertaal Matrix voor finish:
Verwante woorden van "finish":
Synoniemen voor "finish":
Antoniemen van "finish":
Verwante definities voor "finish":
Wiktionary: finish
finish
Cross Translation:
verb
finish
-
to come to an end
-
to complete
- finish → beenden
-
to apply a final treatment to
- finish → fertigstellen
verb
-
intransitiv; Pferdesport: dem Pferd bei einem Rennen im Endspurt – dem sogenannten Finish – das Letzte an Kraft abverlangen
-
intransitiv; Sport: an einem Wettkampf (sieg- beziehungsweise erfolgreich) teilnehmen
-
intransitiv: ein Produkt letztmalig und abschließend bearbeiten; den letzten Schliff geben
-
(umgangssprachlich) etwas fertigmachen: in einen fertigen Zustand bringen
-
etwas fertig machen; zu Ende bringen; eine Arbeit tun, die noch aussteht
-
ausführen, erledigen
-
(umgangssprachlich) jemanden oder eine Sache vollkommen zugrunde richten, fertigmachen.
-
(transitiv) mit etwas aufhören, etwas zum Abschluss bringen, eine Tätigkeit einstellen
-
etwas vollständig essen, so dass kein (essbarer) Rest übrig bleibt
-
Ausrichtung oder Endpunkt einer Bestrebung
-
norddeutsch, umgangssprachlich: Feierabend
Cross Translation:
Computer vertaling door derden: