Absperrung: vertaling Duits

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Absperrung:
- barriär; spärr; bom; skrank; avspärrning; tullbom; blokad; avspärring; vägblockering
Wiktionary:
- Absperrung → avspärrning

Duits

Uitgebreide vertaling voor Absperrung (Duits) in het Zweeds

die Absperrung (Schranke; Schlagbaum; Sperrbaum; Sperre; Sperrung)
barriär; spärr; bom; skrank; avspärrning; tullbom
- barriär [-en] zelfstandig naamwoord
- spärr [-en] zelfstandig naamwoord
- bom zelfstandig naamwoord
- skrank [-ett] zelfstandig naamwoord
- avspärrning [-en] zelfstandig naamwoord
- tullbom zelfstandig naamwoord
die Absperrung (Sperre; Wegsperre; Straßensperre)
blokad; avspärring; vägblockering
- blokad zelfstandig naamwoord
- avspärring zelfstandig naamwoord
- vägblockering zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
avspärring	Absperrung; Sperre; Straßensperre; Wegsperre
avspärrning	Absperrung; Schlagbaum; Schranke; Sperrbaum; Sperre; Sperrung	Abdichtung; Abhalten; Abschluß; Aussperrung; Barrikade; Hindern; Sperre; Sperrung; Verschluß; Versperrung
barriär	Absperrung; Schlagbaum; Schranke; Sperrbaum; Sperre; Sperrung	Abdichtung; Abschluß; Damm; Deich; Hemmnis; Hindernis; Hürde; Kehrdamm; Sperrdamm; Sperrzaun; Verschluß; Wall
blokad	Absperrung; Sperre; Straßensperre; Wegsperre
bom	Absperrung; Schlagbaum; Schranke; Sperrbaum; Sperre; Sperrung	Abdichtung; Abschluß; Querstange; Verschluß
skrank	Absperrung; Schlagbaum; Schranke; Sperrbaum; Sperre; Sperrung
spärr	Absperrung; Schlagbaum; Schranke; Sperrbaum; Sperre; Sperrung
tullbom	Absperrung; Schlagbaum; Schranke; Sperrbaum; Sperre; Sperrung
vägblockering	Absperrung; Sperre; Straßensperre; Wegsperre

Absperrung

noun

die Maßnahme, das Überwinden eines bestimmten Punktes zu verhindern beziehungsweise eine Maßnahme, die mittels [1] erfogt
- Absperrung → avspärrning
eine technische Vorrichtung, um zu verhindern, dass etwas einen bestimmten Punkt überwinden kann
- Absperrung → avspärrning