Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal zerreissen

Vertaal zerreissen van Duits naar Zweeds

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. zerreissen:

Duits

Uitgebreide vertaling voor zerreissen (Duits) in het Zweeds

zerreissen:

zerreissen werkwoord (zerreise, zerreisst, zerreist, zerreiste, zerreistet, zerreist)

  1. zerreissen (ausreißen; abreißen; zerlegen; )
    riva; klyva; slita; splittra; sprätta
    • riva werkwoord (river, rev, rivit)
    • klyva werkwoord (klyvar, klyvade, klyvat)
    • slita werkwoord (sliter, slet, slitit)
    • splittra werkwoord (splittrar, splittrade, splittrat)
    • sprätta werkwoord (sprättar, sprättade, sprättat)

Conjugations for zerreissen:

Präsens
  1. zerreise
  2. zerreisst
  3. zerreist
  4. zerreisen
  5. zerreist
  6. zerreisen
Imperfekt
  1. zerreiste
  2. zerreistest
  3. zerreiste
  4. zerreisten
  5. zerreistet
  6. zerreisten
Perfekt
  1. habe zerreist
  2. hast zerreist
  3. hat zerreist
  4. haben zerreist
  5. habt zerreist
  6. haben zerreist
1. Konjunktiv [1]
  1. zerreise
  2. zerreisest
  3. zerreise
  4. zerreisen
  5. zerreiset
  6. zerreisen
2. Konjunktiv
  1. zerreiste
  2. zerreistest
  3. zerreiste
  4. zerreisten
  5. zerreistet
  6. zerreisten
Futur 1
  1. werde zerreissen
  2. wirst zerreissen
  3. wird zerreissen
  4. werden zerreissen
  5. werdet zerreissen
  6. werden zerreissen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde zerreissen
  2. würdest zerreissen
  3. würde zerreissen
  4. würden zerreissen
  5. würdet zerreissen
  6. würden zerreissen
Diverses
  1. zerreis!
  2. zerreist!
  3. zerreisen Sie!
  5. zerreist
  6. zerreisend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor zerreissen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
riva Riß; Spalt; Spalte
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klyva abreißen; abtragen; abwracken; ausreißen; entnerven; niederreißen; wegreißen; zehren; zerfetzen; zerlegen; zerreissen; zerreißen abkoppeln; abspalten; abtrennen; aus einander spleißen; bersten; durchhauen; durchschneiden; loskoppeln; scheiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen; trennen; zersplittern
riva abreißen; abtragen; abwracken; ausreißen; entnerven; niederreißen; wegreißen; zehren; zerfetzen; zerlegen; zerreissen; zerreißen einreissen; harken; jucken; knarren; knirschen; kratzen; kratzen auf; quietschen; raspeln; rechen; reiben; sich scheuern; zusammenharken
slita abreißen; abtragen; abwracken; ausreißen; entnerven; niederreißen; wegreißen; zehren; zerfetzen; zerlegen; zerreissen; zerreißen abschleifen; aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auftrennen; auseinander fasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; ausknobeln; einreissen; entknoten; entwirren; schuften; sich abmühen; sich abrackern; sich plagen
splittra abreißen; abtragen; abwracken; ausreißen; entnerven; niederreißen; wegreißen; zehren; zerfetzen; zerlegen; zerreissen; zerreißen abbrechen; abreißen; anbrechen; aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; auseinanderstieben; auseinandertreiben; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beenden; brechen; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; freilassen; lösen; scheiden; sich verbreiten; trennen; unterbrechen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen; zersplittern
sprätta abreißen; abtragen; abwracken; ausreißen; entnerven; niederreißen; wegreißen; zehren; zerfetzen; zerlegen; zerreissen; zerreißen

Verwante vertalingen van zerreissen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0239 seconde
Page rendered in 1.0 seconds