Overzicht
Duits naar Zweeds: Meer gegevens...
-
verletzt:
- skadad; sårad; berört; rörd; rört; träffat; träffad; sårat; skadskjutet; förolämpad; stöttat; förolämpat
- verletzen:
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor verletzt (Duits) in het Zweeds
verletzt:
-
verletzt (verwundet; getroffen; angeschossen)
-
verletzt (angeschlagen)
-
verletzt (getroffen; angeschossen; verwundet)
träffat; sårad; träffad; sårat; skadskjutet-
träffat bijvoeglijk naamwoord
-
sårad bijvoeglijk naamwoord
-
träffad bijvoeglijk naamwoord
-
sårat bijvoeglijk naamwoord
-
skadskjutet bijvoeglijk naamwoord
-
-
verletzt (gekränkt; beleidigt)
förolämpad; stöttat; förolämpat-
förolämpad bijvoeglijk naamwoord
-
stöttat bijvoeglijk naamwoord
-
förolämpat bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor verletzt:
Synoniemen voor "verletzt":
verletzt vorm van verletzen:
-
verletzen (verwunden; kränken; düpieren)
-
verletzen (jemandem Schmerzen zufügen)
-
verletzen (vergewaltigen; beugen)
-
verletzen (martern; foltern; peinigen; kasteien)
-
verletzen (sticheln; stecken; stechen; spritzen; einstechen; strecken)
-
verletzen (schänden; angreifen; überfallen)
-
verletzen (kränken; quetschen; düpieren; sichverwunden; schädigen; schaden; verwunden)
-
verletzen (übertreten; überschreiten; verstoßen)
-
verletzen (beleidigen; lästern; düpieren; kränken; schmähen)
-
verletzen (beschädigen; schaden; düpieren; anschlagen; behindern; kränken; benachteiligen; schädigen)
Conjugations for verletzen:
Präsens
- verletze
- verletzt
- verletzt
- verletzen
- verletzt
- verletzen
Imperfekt
- verletzte
- verletztest
- verletzte
- verletzten
- verletztet
- verletzten
Perfekt
- habe verletzt
- hast verletzt
- hat verletzt
- haben verletzt
- habt verletzt
- haben verletzt
1. Konjunktiv [1]
- verletze
- verletzest
- verletze
- verletzen
- verletzet
- verletzen
2. Konjunktiv
- verletzete
- verletzetest
- verletzete
- verletzeten
- verletzetet
- verletzeten
Futur 1
- werde verletzen
- wirst verletzen
- wird verletzen
- werden verletzen
- werdet verletzen
- werden verletzen
1. Konjunktiv [2]
- würde verletzen
- würdest verletzen
- würde verletzen
- würden verletzen
- würdet verletzen
- würden verletzen
Diverses
- verletz!
- verletzt!
- verletzen Sie!
- verletzt
- verletzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor verletzen:
Synoniemen voor "verletzen":
Wiktionary: verletzen
verletzen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verletzen | → såra | ↔ hurt — to cause physical pain and/or injury |
• verletzen | → skada | ↔ injure — to wound or cause physical harm |
• verletzen | → skada | ↔ injure — to cause damage or impair |
• verletzen | → invadera | ↔ invade — to move into |
• verletzen | → skada; såra | ↔ wound — hurt or injure |
• verletzen | → såra | ↔ wound — hurt (someone's feelings) |
• verletzen | → såra | ↔ blesser — frapper d’un coup qui fait une contusion, une plaie, une fracture. |
• verletzen | → förnärma; förolämpa | ↔ offenser — outrager quelqu’un par une offense. |