Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal verlegen

Vertaal verlegen van Duits naar Zweeds

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. verlegen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor verlegen (Duits) in het Zweeds

verlegen:

verlegen bijvoeglijk naamwoord

  1. verlegen (scheu; schüchtern; verschämt; befangen; zaghaft)
    tillbakadragen; blygt
  2. verlegen (schüchtern; befangen)
    behärskad
  3. verlegen (scheu; schüchtern; befangen; kopfscheu)
    blygt; tillbakadragen; tillbakadraget

verlegen werkwoord (verlege, verlegst, verlegt, verlegte, verlegtet, verlegt)

  1. verlegen (verschieben; verstellen; verrücken; verschleppen)
    flytta; flytta bort
    • flytta werkwoord (flyttar, flyttade, flyttat)
    • flytta bort werkwoord (flyttar bort, flyttade bort, flyttat bort)
  2. verlegen (hinausschieben; verschieben; vertagen; aufschieben)
    skjuta på; senarelägga
    • skjuta på werkwoord (skjuter på, sköt på, skjutit på)
    • senarelägga werkwoord (senarelägger, senarela, senarelagt)
  3. verlegen (rücken; versetzen; verschieben; )
    flytta på sig; flytta undan; maka på sig
    • flytta på sig werkwoord (flyttar på sig, flyttade på sig, flyttat på sig)
    • flytta undan werkwoord (flyttar undan, flyttade undan, flyttat undan)
    • maka på sig werkwoord (makar på sig, makade på sig, makat på sig)
  4. verlegen (unteraus legen; stecken; legen; )
    ta ner; ta ned
    • ta ner werkwoord (tar ner, tog ner, tagit ner)
    • ta ned werkwoord (tar ned, tog ned, tagit ned)
  5. verlegen (verlieren; loswerden; verschleppen; )
    förlora
    • förlora werkwoord (förlorar, förlorade, förlorat)

Conjugations for verlegen:

Präsens
  1. verlege
  2. verlegst
  3. verlegt
  4. verlegen
  5. verlegt
  6. verlegen
Imperfekt
  1. verlegte
  2. verlegtest
  3. verlegte
  4. verlegten
  5. verlegtet
  6. verlegten
Perfekt
  1. habe verlegt
  2. hast verlegt
  3. hat verlegt
  4. haben verlegt
  5. habt verlegt
  6. haben verlegt
1. Konjunktiv [1]
  1. verlege
  2. verlegest
  3. verlege
  4. verlegen
  5. verleget
  6. verlegen
2. Konjunktiv
  1. verlegte
  2. verlegtest
  3. verlegte
  4. verlegten
  5. verlegtet
  6. verlegten
Futur 1
  1. werde verlegen
  2. wirst verlegen
  3. wird verlegen
  4. werden verlegen
  5. werdet verlegen
  6. werden verlegen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verlegen
  2. würdest verlegen
  3. würde verlegen
  4. würden verlegen
  5. würdet verlegen
  6. würden verlegen
Diverses
  1. verleg!
  2. verlegt!
  3. verlegen Sie!
  5. verlegt
  6. verlegend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor verlegen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flytta Ausnehmen
förlora Niederlage; Schlappe; Verlieren; Verlust
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flytta verlegen; verrücken; verschieben; verschleppen; verstellen aufschieben; bewegen; den Standort verändern; eintauschen; einwechseln; etwas umstellen; sich verheben; tauschen; umstellen; umtauschen; umziehen; verhoben; verrücken; verschieben; versetzen; verstellen; wegbegeben; wegbewegen; zur Seite rücken; überführen; übersiedeln; übertragen
flytta bort verlegen; verrücken; verschieben; verschleppen; verstellen
flytta på sig aufrücken; einrücken; rücken; setzen; sichversetzen; umstellen; verlegen; verrücken; verschieben; versetzen; verstellen; zur Seite rücken; zusammenrücken
flytta undan aufrücken; einrücken; rücken; setzen; sichversetzen; umstellen; verlegen; verrücken; verschieben; versetzen; verstellen; zur Seite rücken; zusammenrücken
förlora abhandenkommen; loswerden; verlegen; verlieren; verlorengehen; verschleppen; wegschaffen abhanden kommen; abhandenkommen; verlieren; verloren gehen; verscherzen; verspielen; verwirken
maka på sig aufrücken; einrücken; rücken; setzen; sichversetzen; umstellen; verlegen; verrücken; verschieben; versetzen; verstellen; zur Seite rücken; zusammenrücken
senarelägga aufschieben; hinausschieben; verlegen; verschieben; vertagen
skjuta på aufschieben; hinausschieben; verlegen; verschieben; vertagen animieren; anspornen; beschießen; ermuntern; ermutigen; motivieren; schießen auf; stimulieren
ta ned ablegen; abstellen; anbringen; aufstellen; betten; brühen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; einteilen; einweisen; fügen; gruppieren; hinlegen; hinstellen; installieren; laichen; legen; schalten; schlingen; setzen; stationieren; stecken; stellen; unteraus legen; unterbringen; vergeben; verlegen herabmindern; herabtragen; hinunterbringen
ta ner ablegen; abstellen; anbringen; aufstellen; betten; brühen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; einteilen; einweisen; fügen; gruppieren; hinlegen; hinstellen; installieren; laichen; legen; schalten; schlingen; setzen; stationieren; stecken; stellen; unteraus legen; unterbringen; vergeben; verlegen hinunterbringen; loslösen; lösen; nach unten bringen; trennen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
behärskad befangen; schüchtern; verlegen beherrschen; beherrscht; dominieren; dominiert
blygt befangen; kopfscheu; scheu; schüchtern; verlegen; verschämt; zaghaft beschämt; enttäuscht; verschämt; zurückgezogen
tillbakadragen befangen; kopfscheu; scheu; schüchtern; verlegen; verschämt; zaghaft einzeln lebend; emeritiert; in den Ruhestand versetzt; solitär
tillbakadraget befangen; kopfscheu; scheu; schüchtern; verlegen emeritiert; in den Ruhestand versetzt

Synoniemen voor "verlegen":

  • freigeben; herausgeben; publizieren; veröffentlichen
  • abtransportieren; evakuieren
  • verlustig gehen; einbüßen; verbummeln; verdusseln; verklüngeln; verkramen; verlieren; verschlampen; verschludern; verschmeißen; verschusseln
  • verschieben; auf die lange Bank schieben; erneut terminieren; neu planen; umdisponieren; umplanen

Wiktionary: verlegen

Cross Translation:
FromToVia
• verlegen → förlägga ↔ misplace — to put something somewhere and then forget its location

Verwante vertalingen van verlegen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0332 seconde
Page rendered in 1.0 seconds