Duits
Uitgebreide vertaling voor variabel (Duits) in het Zweeds
variabel:
-
variabel (variierend)
variabel; ostadig; ostadigt; föränderlig; ombytligt; föränderligt; växlandet-
variabel bijvoeglijk naamwoord
-
ostadig bijvoeglijk naamwoord
-
ostadigt bijvoeglijk naamwoord
-
föränderlig bijvoeglijk naamwoord
-
ombytligt bijvoeglijk naamwoord
-
föränderligt bijvoeglijk naamwoord
-
växlandet bijvoeglijk naamwoord
-
-
variabel (veränderlich; wandelbar)
växlande; föränderlig; ombytligt; föränderligt; växlandet; variabelt-
växlande bijvoeglijk naamwoord
-
föränderlig bijvoeglijk naamwoord
-
ombytligt bijvoeglijk naamwoord
-
föränderligt bijvoeglijk naamwoord
-
växlandet bijvoeglijk naamwoord
-
variabelt bijvoeglijk naamwoord
-
-
variabel (launenhaft; unberechenbar; flatterhaft; unbeständig; nicht voraussagbar; unbefahrbar; launisch; übellaunig; veränderlich; wetterwendisch; wandelbar; schlecht gelaunt)
oberäknelig; flyktig; oberäkneligt; ombytligt; flyktigt; obeständigt-
oberäknelig bijvoeglijk naamwoord
-
flyktig bijvoeglijk naamwoord
-
oberäkneligt bijvoeglijk naamwoord
-
ombytligt bijvoeglijk naamwoord
-
flyktigt bijvoeglijk naamwoord
-
obeständigt bijvoeglijk naamwoord
-
-
variabel (unbeständig; veränderlich; wandelbar; flatterhaft)
inte uppklarad; inte uppklarat-
inte uppklarad bijvoeglijk naamwoord
-
inte uppklarat bijvoeglijk naamwoord
-