Duits
Uitgebreide vertaling voor sichwellen (Duits) in het Zweeds
sichwellen:
-
sichwellen (schaukeln; fließen; wallen; schlingen; winken; schleudern; wogen; wiegen; pendeln; dünen; schlingern; schwingen; schwenken; herumfliegen; schwanken; wackeln; baumeln; flattern; schmettern; wippen; schlittern; schlenkern; watscheln; schlackern; tänzeln)
Vertaal Matrix voor sichwellen:
Computer vertaling door derden: