Duits
Uitgebreide vertaling voor schnell (Duits) in het Zweeds
schnell:
-
schnell (rasch; geschwind; schleunig; hastig; flink)
-
schnell (schleunig; bald; alsbald; rasch)
-
schnell (hastig; rasch; geschwind)
-
schnell (laut; hart; fest; schwierig; streng; lauthals; steif; herb; kaltblütig; sauer; lautstark; lärmend; schrill; unsanft; tosend; gefühllos; hörbar; geräuschvoll)
-
schnell (geschwind; direkt; sofortig; auf der Stelle; rasch; schleunig; hastig; flink)
snabbt; rappt; bums; på momangen-
snabbt bijvoeglijk naamwoord
-
rappt bijvoeglijk naamwoord
-
bums bijvoeglijk naamwoord
-
på momangen bijvoeglijk naamwoord
-
-
schnell (gejagd; gestresst; gehetzt; hastig; geschwind; überstürzt)
-
schnell (frontal; klassenweise; unmittelbar; direkt; sofortig; schnurgerade; auf der Stelle)
rakt; omedelbart; rak; omedelbar-
rakt bijvoeglijk naamwoord
-
omedelbart bijvoeglijk naamwoord
-
rak bijvoeglijk naamwoord
-
omedelbar bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor schnell:
Synoniemen voor "schnell":
Wiktionary: schnell
schnell
Cross Translation:
adjective
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schnell | → kvick; snabb | ↔ fast — capable of moving with great speed |
• schnell | → kvickt; fort; snabbt | ↔ fast — with great speed |
• schnell | → snabb; rapp; kvick | ↔ quick — moving with speed |
• schnell | → snabb; hastig | ↔ rapid — Very swift or quick |
• schnell | → snabb | ↔ snel — in korte tijd |
• schnell | → snabb | ↔ rapide — Qui se meut avec vitesse |
Computer vertaling door derden: