Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal schimmern

Vertaal schimmern van Duits naar Zweeds

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. schimmern:

Duits

Uitgebreide vertaling voor schimmern (Duits) in het Zweeds

schimmern:

schimmern werkwoord (schimmere, schimmerst, schimmert, schimmerte, schimmertet, geschimmert)

  1. schimmern (funkeln; scheinen; glänzen; )
    tindra; spraka; gnistra; spritta
    • tindra werkwoord (tindrar, tindrade, tindrat)
    • spraka werkwoord (sprakar, sprakade, sprakat)
    • gnistra werkwoord (gnistrar, gnistrade, gnistrat)
    • spritta werkwoord (spritter, spratt, spruttit)
  2. schimmern (leuchten; scheinen; strahlen; glänzen)
    tyckas; synas; förefalla; synas vara
    • tyckas werkwoord (tycker, tyckte, tyckt)
    • synas werkwoord (synar, synade, synat)
    • förefalla werkwoord (förefaller, föreföll, förefallit)
    • synas vara werkwoord (synar vara, synade vara, synat vara)
  3. schimmern (blinken; scheinen; glänzen; )
    gnistra; sprudla
    • gnistra werkwoord (gnistrar, gnistrade, gnistrat)
    • sprudla werkwoord (sprudlar, sprudlade, sprudlat)
  4. schimmern (leuchten; scheinen; glühen; glänzen)
    skina
    • skina werkwoord (skiner, sken, skinit)
  5. schimmern (flächen; egalisieren; polieren; )
    polera; jämna; släta ut; jämna till
    • polera werkwoord (polerar, polerade, polerat)
    • jämna werkwoord (jämnar, jämnade, jämnat)
    • släta ut werkwoord (släter ut, slätte ut, slät ut)
    • jämna till werkwoord (jämnar till, jämnade till, jämnat till)
  6. schimmern (dämmern; flimmern; glimmen)
    glimma; blänka; skimra
    • glimma werkwoord (glimmar, glimmade, glimmat)
    • blänka werkwoord (blänker, blänkte, blänkt)
    • skimra werkwoord (skimrar, skimrade, skimrat)
  7. schimmern (scheinen; leuchten; glänzen)
    lysa; skina; stråla; glänsa; skimra
    • lysa werkwoord (lysar, lysade, lysat)
    • skina werkwoord (skiner, sken, skinit)
    • stråla werkwoord (strålar, strålade, strålat)
    • glänsa werkwoord (glänser, glänste, glänst)
    • skimra werkwoord (skimrar, skimrade, skimrat)
  8. schimmern
    skimra
    • skimra werkwoord (skimrar, skimrade, skimrat)
  9. schimmern
    skimra; lysa svagt
    • skimra werkwoord (skimrar, skimrade, skimrat)
    • lysa svagt werkwoord (lyser svagt, lyste svagt, lyst svagt)

Conjugations for schimmern:

Präsens
  1. schimmere
  2. schimmerst
  3. schimmert
  4. schimmeren
  5. schimmert
  6. schimmeren
Imperfekt
  1. schimmerte
  2. schimmertest
  3. schimmerte
  4. schimmerten
  5. schimmertet
  6. schimmerten
Perfekt
  1. habe geschimmert
  2. hast geschimmert
  3. hat geschimmert
  4. haben geschimmert
  5. habt geschimmert
  6. haben geschimmert
1. Konjunktiv [1]
  1. schimmere
  2. schimmerest
  3. schimmere
  4. schimmeren
  5. schimmeret
  6. schimmeren
2. Konjunktiv
  1. schimmerte
  2. schimmertest
  3. schimmerte
  4. schimmerten
  5. schimmertet
  6. schimmerten
Futur 1
  1. werde schimmern
  2. wirst schimmern
  3. wird schimmern
  4. werden schimmern
  5. werdet schimmern
  6. werden schimmern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde schimmern
  2. würdest schimmern
  3. würde schimmern
  4. würden schimmern
  5. würdet schimmern
  6. würden schimmern
Diverses
  1. schimmer!
  2. schimmert!
  3. schimmeren Sie!
  5. geschimmert
  6. schimmernd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor schimmern:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tindra Funkeln
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blänka dämmern; flimmern; glimmen; schimmern blinken; blitzen; funkeln; funken; glimmen; glitzern
förefalla glänzen; leuchten; scheinen; schimmern; strahlen
glimma dämmern; flimmern; glimmen; schimmern blinken; blitzen; funkeln; glimmen; glitzern
glänsa glänzen; leuchten; scheinen; schimmern auffallen; blinken; blitzen; funkeln; glimmen; glitzern; glänzen; prahlen; prunken; zeigen; zur Schau stellen
gnistra aufleuchten; blinken; blitzen; erleuchten; flimmern; funkeln; glimmen; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern; spiegeln; strahlen flammen; funken
jämna ausbügeln; ausstreichen; bügeln; ebnen; egalisieren; florieren; flächen; funkeln; glatthobeln; glimmen; glitzern; glätten; polieren; schaben; schimmern; schleifen; schlichten; schmirgeln abhandeln; abplatten; abstreichen; abwickeln; angleichen; ausgleichen; beilegen; ebenen; ebnen; egalisieren; glätten; nivellieren; planieren; regulieren; schlichten
jämna till ausbügeln; ausstreichen; bügeln; ebnen; egalisieren; florieren; flächen; funkeln; glatthobeln; glimmen; glitzern; glätten; polieren; schaben; schimmern; schleifen; schlichten; schmirgeln
lysa glänzen; leuchten; scheinen; schimmern ausleuchten; beleuchten; belichten; bescheinen; bestrahlen; erleuchten; etwas ausstrahlen; flimmern; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; strahlen
lysa svagt schimmern
polera ausbügeln; ausstreichen; bügeln; ebnen; egalisieren; florieren; flächen; funkeln; glatthobeln; glimmen; glitzern; glätten; polieren; schaben; schimmern; schleifen; schlichten; schmirgeln abscheuern; aufpolieren; aufputzen; ausrüsten; ausschleifen; feilen; glattstreichen; glätten; herausputzen; polieren; schaben; scheuern; schleifen; schlichten; schmirgeln; wegschleifen
skimra dämmern; flimmern; glimmen; glänzen; leuchten; scheinen; schimmern
skina glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern erleuchten; etwas ausstrahlen; flimmern; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; strahlen
släta ut ausbügeln; ausstreichen; bügeln; ebnen; egalisieren; florieren; flächen; funkeln; glatthobeln; glimmen; glitzern; glätten; polieren; schaben; schimmern; schleifen; schlichten; schmirgeln ausgleichen; ebnen; egalisieren; nivellieren
spraka flimmern; funkeln; glitzern; glänzen; leuchten; scheinen; schimmern bersten; funkeln; knistern; prasseln; zerreißen; zerspringen
spritta flimmern; funkeln; glitzern; glänzen; leuchten; scheinen; schimmern
sprudla aufleuchten; blinken; blitzen; erleuchten; flimmern; funkeln; glimmen; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern; spiegeln; strahlen quellen; sprudeln
stråla glänzen; leuchten; scheinen; schimmern ausstrahlen; erleuchten; etwas ausstrahlen; flimmern; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; strahlen
synas glänzen; leuchten; scheinen; schimmern; strahlen aufsteigen; erscheinen; sichtbar werden; steigen
synas vara glänzen; leuchten; scheinen; schimmern; strahlen
tindra flimmern; funkeln; glitzern; glänzen; leuchten; scheinen; schimmern
tyckas glänzen; leuchten; scheinen; schimmern; strahlen beleuchten; belichten; den Anschein haben; scheinen; ähneln

Synoniemen voor "schimmern":








Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0407 seconde
Page rendered in 1.0 seconds