Overzicht
Duits
Uitgebreide vertaling voor richten (Duits) in het Zweeds
richten:
-
richten (ausrichten; zielen; visieren)
-
richten (urteilen; entscheiden)
Conjugations for richten:
Präsens
- richte
- richtst
- richtt
- richten
- richtt
- richten
Imperfekt
- richtte
- richttest
- richtte
- richtten
- richttet
- richtten
Perfekt
- habe gerichtet
- hast gerichtet
- hat gerichtet
- haben gerichtet
- habt gerichtet
- haben gerichtet
1. Konjunktiv [1]
- richte
- richtest
- richte
- richten
- richtet
- richten
2. Konjunktiv
- richtte
- richttest
- richtte
- richtten
- richttet
- richtten
Futur 1
- werde richten
- wirst richten
- wird richten
- werden richten
- werdet richten
- werden richten
1. Konjunktiv [2]
- würde richten
- würdest richten
- würde richten
- würden richten
- würdet richten
- würden richten
Diverses
- richt!
- richtt!
- richten Sie!
- gerichtet
- richtend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor richten:
| Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| måtta | Besonnenheit; Mäßigung | |
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| måtta | ausrichten; richten; visieren; zielen | |
| rikta | ausrichten; richten; visieren; zielen | geradebiegen; inszenieren |
| sikta | ausrichten; richten; visieren; zielen | |
| yttra | entscheiden; richten; urteilen | äußern |