Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal poltern

Vertaal poltern van Duits naar Zweeds

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. poltern:

Duits

Uitgebreide vertaling voor poltern (Duits) in het Zweeds

poltern:

poltern werkwoord (poltere, polterst, poltert, polterte, poltertet, gepoltert)

  1. poltern (brüllen; lärmen)
    skrika; gallskrika; tjuta; vråla
    • skrika werkwoord (skriker, skrek, skrikit)
    • gallskrika werkwoord (gallskriker, gallskrek, gallskrikit)
    • tjuta werkwoord (tjutar, tjutade, tjutat)
    • vråla werkwoord (vrålar, vrålade, vrålat)
  2. poltern (stampfen; lärmen; aufwinden)
    klampa; klattra; klappra
    • klampa werkwoord (klampar, klampade, klampat)
    • klattra werkwoord (klattrar, klattrade, klattrat)
    • klappra werkwoord (klapprar, klapprade, klapprat)
  3. poltern (herausschreien; rasen; schreien; )
    ropa högt; skrika; ryta; tjuta; vråla; råma; böla
    • ropa högt werkwoord (ropar högt, ropade högt, ropat högt)
    • skrika werkwoord (skriker, skrek, skrikit)
    • ryta werkwoord (ryter, röt, rutit)
    • tjuta werkwoord (tjutar, tjutade, tjutat)
    • vråla werkwoord (vrålar, vrålade, vrålat)
    • råma werkwoord (råmar, råmade, råmat)
    • böla werkwoord (bölar, bölade, bölat)
  4. poltern (herumwirtschaften; rumpeln; rumoren)
    surra
    • surra werkwoord (surrar, surrade, surrat)
  5. poltern (lärmen; klöppeln; stampfen; aufwinden)
    skramla; rassla; slamra; klappra
    • skramla werkwoord (skramlar, skramlade, skramlat)
    • rassla werkwoord (rasslar, rasslade, rasslat)
    • slamra werkwoord (slamrar, slamrade, slamrat)
    • klappra werkwoord (klapprar, klapprade, klapprat)

Conjugations for poltern:

Präsens
  1. poltere
  2. polterst
  3. poltert
  4. polteren
  5. poltert
  6. polteren
Imperfekt
  1. polterte
  2. poltertest
  3. polterte
  4. polterten
  5. poltertet
  6. polterten
Perfekt
  1. habe gepoltert
  2. hast gepoltert
  3. hat gepoltert
  4. haben gepoltert
  5. habt gepoltert
  6. haben gepoltert
1. Konjunktiv [1]
  1. poltere
  2. polterest
  3. poltere
  4. polteren
  5. polteret
  6. polteren
2. Konjunktiv
  1. polterte
  2. poltertest
  3. polterte
  4. polterten
  5. poltertet
  6. polterten
Futur 1
  1. werde poltern
  2. wirst poltern
  3. wird poltern
  4. werden poltern
  5. werdet poltern
  6. werden poltern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde poltern
  2. würdest poltern
  3. würde poltern
  4. würden poltern
  5. würdet poltern
  6. würden poltern
Diverses
  1. polter!
  2. poltert!
  3. polteren Sie!
  5. gepoltert
  6. polternd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor poltern:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skramla Geklapper; Hirschböcke; Klappe; Klapper; Knarre; Plappertasche; Rassel
skrika Johlen; Schreien
slamra Geklapper
surra Gesumm; Trällern
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
böla bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen blöken; brüllen; heulen; meckern; plärren; schreien; skandieren; tränen
gallskrika brüllen; lärmen; poltern
klampa aufwinden; lärmen; poltern; stampfen knuffen; puffen; stampfen; stoßen
klappra aufwinden; klöppeln; lärmen; poltern; stampfen knuffen; puffen; stoßen
klattra aufwinden; lärmen; poltern; stampfen
rassla aufwinden; klöppeln; lärmen; poltern; stampfen rascheln; rauschen; sausen; säuseln
ropa högt bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
ryta bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen erschallen lassen
råma bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen blöken; muhen
skramla aufwinden; klöppeln; lärmen; poltern; stampfen dröhnen; hacken; hinken; hüpfen; klappern; klimpern; klingeln; klingen; klirren; krachen; rasseln; rattern; rumpeln; rütteln
skrika bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; lärmen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen anreden; anrufen; ansprechen; ausfahren; ausschimpfen; bellen; brüllen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; kläffen; kreischen; lautauf schreien; plärren; rasen; rufen; schelten; schimpfen; schreien; sich kranklachen; sich totlachen; skandieren; toben; tosen; weinen; wüten
slamra aufwinden; klöppeln; lärmen; poltern; stampfen
surra herumwirtschaften; poltern; rumoren; rumpeln anbinden; binden; brummen; fesseln; festbinden; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; knebeln; quengeln; schnüren; schwirren; summen; surren; zurren
tjuta bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; lärmen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen brüllen; donnern; flennen; greinen; rasen; schallen; schmettern; toben; tränen
vråla bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; lärmen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen ausschimpfen; brüllen; donnern; erschallen lassen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; lautauf schreien; plärren; rasen; schallen; schmettern; schreien; skandieren; toben

Synoniemen voor "poltern":








Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0518 seconde
Page rendered in 1.0 seconds