Overzicht
Duits naar Zweeds: Meer gegevens...
- optieren:
-
Wiktionary:
- optieren → välja nationalitet, välja medborgarskap, välja
- optieren → välja
Duits
Uitgebreide vertaling voor optieren (Duits) in het Zweeds
optieren:
-
optieren (aufzehren)
Conjugations for optieren:
Präsens
- optiere
- optierst
- optiert
- optieren
- optiert
- optieren
Imperfekt
- optierte
- optiertest
- optierte
- optierten
- optiertet
- optierten
Perfekt
- habe optiert
- hast optiert
- hat optiert
- haben optiert
- habt optiert
- haben optiert
1. Konjunktiv [1]
- optiere
- optierest
- optiere
- optieren
- optieret
- optieren
2. Konjunktiv
- optierte
- optiertest
- optierte
- optierten
- optiertet
- optierten
Futur 1
- werde optieren
- wirst optieren
- wird optieren
- werden optieren
- werdet optieren
- werden optieren
1. Konjunktiv [2]
- würde optieren
- würdest optieren
- würde optieren
- würden optieren
- würdet optieren
- würden optieren
Diverses
- optier!
- optiert!
- optieren Sie!
- optiert
- optierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor optieren:
| Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| välja | Aussuchen; Selektieren | |
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| välja | aufzehren; optieren | auslesen; auswählen; herauspicken; heraussuchen; selektieren; sichten; sieben; sortieren |
Synoniemen voor "optieren":
Wiktionary: optieren
optieren
Cross Translation:
verb
-
insbesondere, Jura: die Wahl zwischen zwei Staatsbürgerschaften treffen
- optieren → välja nationalitet; välja medborgarskap
-
allgemein: sich für etwas (eine Möglichkeit) entscheiden
- optieren → välja
Cross Translation:
| From | To | Via |
|---|---|---|
| • optieren | → välja | ↔ opt — to choose |