Mager in het Zweeds vertaald uit het Duits

Remove Ads

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

mager:
- utmärglad; mager; tunt; magert; utmärglat; skinntorrt; fattigt; fattig; skadat av torka; torrt; torr; uttorkat; förtorkad; förtorkat; få; enstaka
Wiktionary:
- mager → smal, mager, tanig
- mager → smal, mager

Duits

Uitgebreide vertaling voor mager (Duits) in het Zweeds

mager:

mager bijvoeglijk naamwoord

mager (schmächtig; dünn; gebrechlich; nichtig; dürftig; hager; karg; kärglich; kränklich)
utmärglad; mager; tunt; magert; utmärglat; skinntorrt
- utmärglad bijvoeglijk naamwoord
- mager bijvoeglijk naamwoord
- tunt bijvoeglijk naamwoord
- magert bijvoeglijk naamwoord
- utmärglat bijvoeglijk naamwoord
- skinntorrt bijvoeglijk naamwoord
mager (fettarm; halbfett)
mager; magert
- mager bijvoeglijk naamwoord
- magert bijvoeglijk naamwoord
mager (dürftig; spärlich; schmächtig; miserabel; empfindlich; knapp; klein; schwach; winzig; geringfügig; sparsam; hager; kläglich; eng; fein; schlecht; gering; hohl; dünn; öde; karg; hinfällig; schlapp; hilflos; schlaff; schäbig; handlich; unscheinbar; ungültig; zerbrechlich; flau; schütter; nichtig; vergänglich; gedrungen; grundlos; kärglich; schadhaft; gebrechlich; schwächlich; kränklich; sehrklein)
fattigt; fattig
- fattigt bijvoeglijk naamwoord
- fattig bijvoeglijk naamwoord
mager (karg; trocken; knapp; dürr; kärglich)
skadat av torka; torrt; torr; uttorkat; förtorkad; förtorkat
- skadat av torka bijvoeglijk naamwoord
- torrt bijvoeglijk naamwoord
- torr bijvoeglijk naamwoord
- uttorkat bijvoeglijk naamwoord
- förtorkad bijvoeglijk naamwoord
- förtorkat bijvoeglijk naamwoord
mager (einige; wenig; sparsam; spärlich; ärmlich; karg; kärglich; armselig; dürftig)
få; enstaka
- få bijvoeglijk naamwoord
- enstaka bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor mager:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
få		auftragen; bekommen; davontragen; dürfen; helfen; holen; können; mögen; müssen; sollen; unverlangt bekommen; wollen
Over	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
få		ein wenig; wenig
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
enstaka	armselig; dürftig; einige; karg; kärglich; mager; sparsam; spärlich; wenig; ärmlich
fattig	dünn; dürftig; empfindlich; eng; fein; flau; gebrechlich; gedrungen; gering; geringfügig; grundlos; hager; handlich; hilflos; hinfällig; hohl; karg; klein; kläglich; knapp; kränklich; kärglich; mager; miserabel; nichtig; schadhaft; schlaff; schlapp; schlecht; schmächtig; schwach; schwächlich; schäbig; schütter; sehrklein; sparsam; spärlich; ungültig; unscheinbar; vergänglich; winzig; zerbrechlich; öde	arm; dürr; karg; kärglich; schal; schofel; schäbig; trocken; unfruchtbar; öde
fattigt	dünn; dürftig; empfindlich; eng; fein; flau; gebrechlich; gedrungen; gering; geringfügig; grundlos; hager; handlich; hilflos; hinfällig; hohl; karg; klein; kläglich; knapp; kränklich; kärglich; mager; miserabel; nichtig; schadhaft; schlaff; schlapp; schlecht; schmächtig; schwach; schwächlich; schäbig; schütter; sehrklein; sparsam; spärlich; ungültig; unscheinbar; vergänglich; winzig; zerbrechlich; öde	arm; armselig; dürftig; dürr; empfindlich; eng; gering; geringfügig; hager; hinfällig; karg; knapp; kärglich; schal; schmächtig; schofel; schäbig; trocken; unfruchtbar; winzig; ärmlich; öde
få	armselig; dürftig; einige; karg; kärglich; mager; sparsam; spärlich; wenig; ärmlich
förtorkad	dürr; karg; knapp; kärglich; mager; trocken
förtorkat	dürr; karg; knapp; kärglich; mager; trocken
mager	dünn; dürftig; fettarm; gebrechlich; hager; halbfett; karg; kränklich; kärglich; mager; nichtig; schmächtig	nur noch Haut und Knochen
magert	dünn; dürftig; fettarm; gebrechlich; hager; halbfett; karg; kränklich; kärglich; mager; nichtig; schmächtig	dünn; hager; nur noch Haut und Knochen; schlank; spindeldürr
skadat av torka	dürr; karg; knapp; kärglich; mager; trocken
skinntorrt	dünn; dürftig; gebrechlich; hager; karg; kränklich; kärglich; mager; nichtig; schmächtig
torr	dürr; karg; knapp; kärglich; mager; trocken	schal; trocken; unverfroren
torrt	dürr; karg; knapp; kärglich; mager; trocken	dürr; regenarm; schal; seelenruhig; trocken; unfruchtbar; unverfroren
tunt	dünn; dürftig; gebrechlich; hager; karg; kränklich; kärglich; mager; nichtig; schmächtig	dünn; fein; gläsern; hager; schmächtig; schwach; schütter
utmärglad	dünn; dürftig; gebrechlich; hager; karg; kränklich; kärglich; mager; nichtig; schmächtig	eingefallen; hohläugig
utmärglat	dünn; dürftig; gebrechlich; hager; karg; kränklich; kärglich; mager; nichtig; schmächtig	abgemagert
uttorkat	dürr; karg; knapp; kärglich; mager; trocken	regenarm

Synoniemen voor "mager":

dünn; dürr; gertenschlank; hager; leptosom; schlank; schmal; schmächtig
abgehärmt; ausgezehrt
abgemagert; abgemergelt; abgezehrt; ausgemergelt; eingefallen; verhärmt

Wiktionary: mager

mager

adjective

arm an Fett
- mager → smal; mager
wenig ertragreich
- mager → smal; mager
dünn, dürr
- mager → tanig; smal; mager

Cross Translation:

From	To	Via
• mager	→ smal; mager	↔ lean — being slim and muscular
• mager	→ mager	↔ lean — of meat, having little fat
• mager	→ mager	↔ meager — lean
• mager	→ mager	↔ pauvre — Qui dénote la pauvreté.

Computer vertaling door derden:

Remove Ads

Vertaal mager van Duits naar Zweeds

Uitgebreide vertaling voor mager (Duits) in het Zweeds

mager:

mager bijvoeglijk naamwoord

mager (schmächtig; dünn; gebrechlich; nichtig; dürftig; hager; karg; kärglich; kränklich)

mager (fettarm; halbfett)

mager (karg; trocken; knapp; dürr; kärglich)

mager (einige; wenig; sparsam; spärlich; ärmlich; karg; kärglich; armselig; dürftig)

Vertaal Matrix voor mager:

Synoniemen voor "mager":

Wiktionary: mager