Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal koppeln

Vertaal koppeln van Duits naar Zweeds

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. koppeln:

Duits

Uitgebreide vertaling voor koppeln (Duits) in het Zweeds

koppeln:

koppeln werkwoord (koppele, koppelst, koppelt, koppelte, koppeltet, gekoppelt)

  1. koppeln (zusammenfügen; verbinden; kuppeln; )
    hopkoppla; förena; sammanlänka
    • hopkoppla werkwoord (hopkopplar, hopkopplade, hoppkopplat)
    • förena werkwoord (förenar, förenade, förenat)
    • sammanlänka werkwoord (sammanlänkar, sammanlänkade, sammanlänkat)
  2. koppeln (zusammenschließen)
    sluta leden; förena sig; sluta sig samman
    • sluta leden werkwoord (slutar leden, slutade leden, slutat leden)
    • förena sig werkwoord (förenar sig, förenade sig, förenat sig)
    • sluta sig samman werkwoord (slutar sig samman, slutade sig samman, slutat sig samman)
  3. koppeln (kombinieren; zusammenfügen; zusammenlegen; aneinanderreihen)
    kombinera; sammanställa; sammanfatta; förena
    • kombinera werkwoord (kombinerar, kombinerade, kombinerat)
    • sammanställa werkwoord (sammanställer, sammanställde, sammanställt)
    • sammanfatta werkwoord (sammanfattar, sammanfattade, sammanfattat)
    • förena werkwoord (förenar, förenade, förenat)
  4. koppeln (zusammenfügen; kombinieren; vereinigen; )
    fästa ihop; sammanfoga
    • fästa ihop werkwoord (fästar ihop, fästade ihop, fästat ihop)
    • sammanfoga werkwoord (sammanfogar, sammanfogade, sammanfogat)
  5. koppeln (ankoppeln; ankuppeln; anhängen; )
    ansluta; koppla; fästa; förena; förbinda
    • ansluta werkwoord (anslutar, anslutade, anslutat)
    • koppla werkwoord (kopplar, kopplade, kopplat)
    • fästa werkwoord (fästar, fästade, fästat)
    • förena werkwoord (förenar, förenade, förenat)
    • förbinda werkwoord (förbinder, förband, förbundit)
  6. koppeln
    länka
    • länka werkwoord (länkar, länkade, länkat)

Conjugations for koppeln:

Präsens
  1. koppele
  2. koppelst
  3. koppelt
  4. koppelen
  5. koppelt
  6. koppelen
Imperfekt
  1. koppelte
  2. koppeltest
  3. koppelte
  4. koppelten
  5. koppeltet
  6. koppelten
Perfekt
  1. habe gekoppelt
  2. hast gekoppelt
  3. hat gekoppelt
  4. haben gekoppelt
  5. habt gekoppelt
  6. haben gekoppelt
1. Konjunktiv [1]
  1. koppele
  2. koppelest
  3. koppele
  4. koppelen
  5. koppelet
  6. koppelen
2. Konjunktiv
  1. koppelte
  2. koppeltest
  3. koppelte
  4. koppelten
  5. koppeltet
  6. koppelten
Futur 1
  1. werde koppeln
  2. wirst koppeln
  3. wird koppeln
  4. werden koppeln
  5. werdet koppeln
  6. werden koppeln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde koppeln
  2. würdest koppeln
  3. würde koppeln
  4. würden koppeln
  5. würdet koppeln
  6. würden koppeln
Diverses
  1. koppel!
  2. koppelt!
  3. koppelen Sie!
  5. gekoppelt
  6. koppelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor koppeln:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förbinda verbinden
sammanfoga Zusammenbringen; Zusammenfügen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ansluta anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; haken; koppeln; kuppeln anschließen; beifügen; ineinandergreifen; ineinanderschließen; teilnehmen; verbinden
fästa anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; haken; koppeln; kuppeln anbinden; andocken; anheften; anketten; anknöpfen; anlegen; ausrichten; befestigen; dokumentieren; einpflanzen; festbinden; festhalten; festheften; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; festschnallen; heften; ketten; klammern; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; pflanzen; schnüren; verankern; verknoten; vertäuen; zusammenbinden
fästa ihop aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; zusammenfügen; zusammenlegen festkleben; zusammenkleben
förbinda anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; haken; koppeln; kuppeln alliiern; aneinanderkuppeln; umwickeln; verbinden; verhüllen; zusammenfügen
förena aneinanderreihen; anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; fügen; haken; knüpfen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verkuppeln; zusammenfügen; zusammenlegen aneinanderreihen; bei einander bringen; ketten; konzentrieren; verbinden; verketten; zusammenbringen; zusammenfügen
förena sig koppeln; zusammenschließen
hopkoppla aneinanderreihen; fügen; knüpfen; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verkuppeln; zusammenfügen; zusammenlegen
kombinera aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; zusammenfügen; zusammenlegen gruppieren; zusammenbringen
koppla anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; haken; koppeln; kuppeln Join; Verknüpfung; anhängen; ankoppeln; beziehen; durchstellen; inBeziehungbringen; verknüpfen; weiterleiten
länka koppeln Kopplung; Link; aneinanderkuppeln; zusammenfügen
sammanfatta aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; zusammenfügen; zusammenlegen zusammenfassen
sammanfoga aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; zusammenfügen; zusammenlegen aneinanderkuppeln; zusammenfügen
sammanlänka aneinanderreihen; fügen; knüpfen; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verkuppeln; zusammenfügen; zusammenlegen verbinden
sammanställa aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; zusammenfügen; zusammenlegen aufstellen; formieren; zusammenschlagen
sluta leden koppeln; zusammenschließen
sluta sig samman koppeln; zusammenschließen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
koppla Zusammenführung

Synoniemen voor "koppeln":








Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0392 seconde
Page rendered in 1.0 seconds