Overzicht
Duits naar Zweeds: Meer gegevens...
- kippen:
-
Wiktionary:
- kippen → tippa över, välta omkull, välta, stjälpa, tippa
Duits
Uitgebreide vertaling voor kippen (Duits) in het Zweeds
kippen:
Conjugations for kippen:
Präsens
- kippe
- kippst
- kippt
- kippen
- kippt
- kippen
Imperfekt
- kippte
- kipptest
- kippte
- kippten
- kipptet
- kippten
Perfekt
- habe gekippt
- hast gekippt
- hat gekippt
- haben gekippt
- habt gekippt
- haben gekippt
1. Konjunktiv [1]
- kippe
- kippest
- kippe
- kippen
- kippet
- kippen
2. Konjunktiv
- kippte
- kipptest
- kippte
- kippten
- kipptet
- kippten
Futur 1
- werde kippen
- wirst kippen
- wird kippen
- werden kippen
- werdet kippen
- werden kippen
1. Konjunktiv [2]
- würde kippen
- würdest kippen
- würde kippen
- würden kippen
- würdet kippen
- würden kippen
Diverses
- kipp!
- kippt!
- kippen Sie!
- gekippt
- kippend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor kippen:
Synoniemen voor "kippen":
Wiktionary: kippen
kippen
verb
-
(intransitiv) umschlagen; schlagartig von einem Zustand in einen negativen Zustand wechseln
- kippen → tippa över; välta omkull
-
(intransitiv) aus dem Gleichgewicht geraten und stürzen; über eine Kante fallen
- kippen → tippa över; välta omkull
-
(transitiv) übertragen: verhindern, scheitern lassen
-
(transitiv) etwas schräg stellen, in Schräglage bringen
-
(transitiv) etwas durch Schrägstellen aus einem Gefäß schütten