Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal kasteien

Vertaal kasteien van Duits naar Zweeds

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. kasteien:

Duits

Uitgebreide vertaling voor kasteien (Duits) in het Zweeds

kasteien:

kasteien werkwoord (kasteie, kasteist, kasteit, kasteite, kasteitet, gekasteit)

  1. kasteien (züchtigen; bestrafen; strafen)
    fostra; bestraffa; disciplinera
    • fostra werkwoord (fostrar, fostrade, fostrat)
    • bestraffa werkwoord (bestraffar, bestraffade, bestraffat)
    • disciplinera werkwoord (disciplinerar, disciplinerade, disciplinerat)
  2. kasteien (martern; foltern; peinigen; verletzen)
    plåga; skada; tortera; förödmjuka
    • plåga werkwoord (plågar, plågade, plågat)
    • skada werkwoord (skadar, skadade, skadat)
    • tortera werkwoord (torterar, torterade, torterat)
    • förödmjuka werkwoord (förödmjukar, förödmjukade, förödmjukat)

Conjugations for kasteien:

Präsens
  1. kasteie
  2. kasteist
  3. kasteit
  4. kasteien
  5. kasteit
  6. kasteien
Imperfekt
  1. kasteite
  2. kasteitest
  3. kasteite
  4. kasteiten
  5. kasteitet
  6. kasteiten
Perfekt
  1. habe gekasteit
  2. hast gekasteit
  3. hat gekasteit
  4. haben gekasteit
  5. habt gekasteit
  6. haben gekasteit
1. Konjunktiv [1]
  1. kasteie
  2. kasteiest
  3. kasteie
  4. kasteien
  5. kasteiet
  6. kasteien
2. Konjunktiv
  1. kasteite
  2. kasteitest
  3. kasteite
  4. kasteiten
  5. kasteitet
  6. kasteiten
Futur 1
  1. werde kasteien
  2. wirst kasteien
  3. wird kasteien
  4. werden kasteien
  5. werdet kasteien
  6. werden kasteien
1. Konjunktiv [2]
  1. würde kasteien
  2. würdest kasteien
  3. würde kasteien
  4. würden kasteien
  5. würdet kasteien
  6. würden kasteien
Diverses
  1. kasteie!
  2. kasteit!
  3. kasteien Sie!
  5. gekasteit
  6. kasteiend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor kasteien:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förödmjuka Demut
plåga Ranger; Unruhestifter; lästige Person; lästiger Mensch; lästiges Kind
skada Abbruch; Beeinträchtigung; Benachteiligung; Beschwerde; Beschädigen; Beschädigung; Blessur; Einbuße; Einsturz; Einstürze; Havarie; Haverei; Kränkung; Laster; Lästerung; Nachteil; Schade; Schaden; Schadhaftigkeit; Schande; Schmach; Schmähung; Schäden; Schädigung; Verletzen; Verletzung; Verleumdung; Verlust; Verlustposten; Verwundung; Wunde
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bestraffa bestrafen; kasteien; strafen; züchtigen bestrafen; strafen; züchtigen
disciplinera bestrafen; kasteien; strafen; züchtigen
fostra bestrafen; kasteien; strafen; züchtigen
förödmjuka foltern; kasteien; martern; peinigen; verletzen hinunterbringen
plåga foltern; kasteien; martern; peinigen; verletzen belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; eitern; foppen; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; sich eklig benehmen; streiten; triezen; tyrannisieren; verarschen; vergraulen; verladen; weg ekeln; wegekeln; zanken
skada foltern; kasteien; martern; peinigen; verletzen Schmerz tun; angreifen; anschlagen; beeinträchtigen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; entzweireißen; jemandem schaden; kränken; nachteilig sein für; quetschen; schaden; schwächen; schädigen; schädigend; schänden; sichverwunden; verletzen; verwunden; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern; überfallen
tortera foltern; kasteien; martern; peinigen; verletzen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
plåga Qual
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skada schade; verdrießlich; ärgerlich







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0238 seconde
Page rendered in 1.0 seconds