Duits
Uitgebreide vertaling voor haaren (Duits) in het Zweeds
haaren:
-
haaren
Conjugations for haaren:
Präsens
- haare
- haarst
- haart
- haaren
- haart
- haaren
Imperfekt
- haarte
- haartest
- haarte
- haarten
- haartet
- haarten
Perfekt
- habe gehaart
- hast gehaart
- hat gehaart
- haben gehaart
- habt gehaart
- haben gehaart
1. Konjunktiv [1]
- haare
- haarest
- haare
- haaren
- haaret
- haaren
2. Konjunktiv
- haarte
- haartest
- haarte
- haarten
- haartet
- haarten
Futur 1
- werde haaren
- wirst haaren
- wird haaren
- werden haaren
- werdet haaren
- werden haaren
1. Konjunktiv [2]
- würde haaren
- würdest haaren
- würde haaren
- würden haaren
- würdet haaren
- würden haaren
Diverses
- haare!
- haart!
- haaren Sie!
- gehaart
- haarend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor haaren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fälla hår | haaren | |
rugga | haaren | |
ömsa skinn | haaren |