Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal gestoppt

Vertaal gestoppt van Duits naar Zweeds

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. gestoppt:
  2. stoppen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor gestoppt (Duits) in het Zweeds

gestoppt:

gestoppt bijvoeglijk naamwoord

  1. gestoppt (aufgehalten; aufgehört)
    stoppat; stannad; stannat

Vertaal Matrix voor gestoppt:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stannad aufgehalten; aufgehört; gestoppt
stannat aufgehalten; aufgehört; gestoppt
stoppat aufgehalten; aufgehört; gestoppt gefüllt; gelegt; gepolstert; voll; vollgestopft

stoppen:

stoppen werkwoord (stoppe, stoppst, stoppt, stoppte, stopptet, gestoppt)

  1. stoppen (abbremsen; bremsen)
    bromsa in; sakta ner
    • bromsa in werkwoord (bromsar in, bromsade in, bromsat in)
    • sakta ner werkwoord (saktar ner, saktade ner, saktat ner)
  2. stoppen (anhalten; bremsen; aufhören)
    stoppa; stanna; hejda; hämma
    • stoppa werkwoord (stoppar, stoppade, stoppat)
    • stanna werkwoord (stannar, stannade, stannat)
    • hejda werkwoord (hejdar, hejdade, hejdjat)
    • hämma werkwoord (hämmar, hämmade, hämmat)
  3. stoppen (stillsetzen; abstellen; absetzen; zum Stillstand bringen)
    bringa till stillastående
  4. stoppen (einstellen; anhalten; stagnieren; stutzen; Einhalt gebieten)
    avstanna; bli stående
    • avstanna werkwoord (avstannar, avstannade, avstannat)
    • bli stående werkwoord (blir stående, blev stående, blivit stående)
  5. stoppen (die Zeit stoppen)
    ta tid; klocka
    • ta tid werkwoord (tar tid, tog tid, tagit tid)
    • klocka werkwoord (klockar, klockade, klockat)
  6. stoppen
    stanna; hindra; stoppa
    • stanna werkwoord (stannar, stannade, stannat)
    • hindra werkwoord (hindrar, hindrade, hindrat)
    • stoppa werkwoord (stoppar, stoppade, stoppat)
  7. stoppen (halt zurufen)
    stoppa
    • stoppa werkwoord (stoppar, stoppade, stoppat)

Conjugations for stoppen:

Präsens
  1. stoppe
  2. stoppst
  3. stoppt
  4. stoppen
  5. stoppt
  6. stoppen
Imperfekt
  1. stoppte
  2. stopptest
  3. stoppte
  4. stoppten
  5. stopptet
  6. stoppten
Perfekt
  1. habe gestoppt
  2. hast gestoppt
  3. hat gestoppt
  4. haben gestoppt
  5. habt gestoppt
  6. haben gestoppt
1. Konjunktiv [1]
  1. stoppe
  2. stoppest
  3. stoppe
  4. stoppen
  5. stoppet
  6. stoppen
2. Konjunktiv
  1. stoppte
  2. stopptest
  3. stoppte
  4. stoppten
  5. stopptet
  6. stoppten
Futur 1
  1. werde stoppen
  2. wirst stoppen
  3. wird stoppen
  4. werden stoppen
  5. werdet stoppen
  6. werden stoppen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde stoppen
  2. würdest stoppen
  3. würde stoppen
  4. würden stoppen
  5. würdet stoppen
  6. würden stoppen
Diverses
  1. stopp!
  2. stoppt!
  3. stoppen Sie!
  5. gestoppt
  6. stoppend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor stoppen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klocka Glocke; Klingel; Schelle; Systemuhr; Uhr
stanna Verschweigen; stil halten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avstanna Einhalt gebieten; anhalten; einstellen; stagnieren; stoppen; stutzen
bli stående Einhalt gebieten; anhalten; einstellen; stagnieren; stoppen; stutzen
bringa till stillastående absetzen; abstellen; stillsetzen; stoppen; zum Stillstand bringen
bromsa in abbremsen; bremsen; stoppen
hejda anhalten; aufhören; bremsen; stoppen aufhalten; beeinträchtigen; behindern; belästigen; entgegentreten; entgegenwirken; hemmen; hindern; stören; unterbrechen; vereiteln; verhindern
hindra stoppen abhalten; aufhalten; beeinträchtigen; behalten; beherrschen; behindern; belästigen; bezwingen; blockieren; entgegenarbeiten; entgegentreten; entgegenwirken; hemmen; hindern; hintertreiben; konterkarieren; sabotieren; stören; unmöglich machen; unterbrechen; unterdrücken; vereiteln; verhindern; zurückhalten
hämma anhalten; aufhören; bremsen; stoppen Blut stillen; abheben; andrehen; aufhalten; aufschieben; ausfädeln; aushecken; ausholen; ausnehmen; auspumpen; ausschöpfen; beeinträchtigen; behindern; belästigen; borgen; entgegentreten; entgegenwirken; entlehnen; entnehmen; erreichen; hemmen; heranziehen; herausnehmen; hervorziehen; hinausschieben; hindern; holen; leihen; schaffen; schöpfen; stillen; stören; treiben; unterbrechen; vereiteln; verhindern; verspäten; verzögern; zaudern; ziehen; zögern
klocka die Zeit stoppen; stoppen
sakta ner abbremsen; bremsen; stoppen Schnellheit verringern; Tempo verlangsamen
stanna anhalten; aufhören; bremsen; stoppen aufgehalten worden; stehenbleiben; stillstehen; zum Stillstand kommen
stoppa anhalten; aufhören; bremsen; halt zurufen; stoppen Blut stillen; Löcher stopfen; abhalten; anhalten; aufgehalten worden; aufhalten; ausstopfen; beenden; flicken; hemmen; hindern; hineinstopfen; hinhalten; pfropfen; präparieren; stillen; stocken; stopfen; verspäten; verzögern; vollstopfen; zurückhalten
ta tid die Zeit stoppen; stoppen

Synoniemen voor "stoppen":


Wiktionary: stoppen

Cross Translation:
FromToVia
• stoppen → stanna ↔ stop — cease moving
• stoppen → stanna; stoppa ↔ stop — cause (something) to cease moving
• stoppen → stoppa; avbryta ↔ stop — cause (something) to come to an end
• stoppen → tid ↔ time — to measure time

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.2678 seconde
Page rendered in 1.0 seconds