Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal gesperrt

Vertaal gesperrt van Duits naar Zweeds

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. gesperrt:
  2. sperren:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor gesperrt (Duits) in het Zweeds

gesperrt:

gesperrt bijvoeglijk naamwoord

  1. gesperrt
    spärrad om text
  2. gesperrt
    låst
    • låst bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor gesperrt:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
låst gesperrt
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
spärrad om text gesperrt

Synoniemen voor "gesperrt":


sperren:

sperren werkwoord (sperre, sperrst, sperrt, sperrte, sperrtet, gesperrt)

  1. sperren (absperren; zusperren)
    blockera; avspärra
    • blockera werkwoord (blockerar, blockerade, blockerat)
    • avspärra werkwoord (avspärrar, avspärrade, avspärrat)
  2. sperren (schließen; verschließen; zumachen; )
    stänga; sluta till; bomma igen
    • stänga werkwoord (stänger, stängde, stängt)
    • sluta till werkwoord (slutar till, slutade till, slutat till)
    • bomma igen werkwoord (bommar igen, bommade igen, bommat igen)
  3. sperren (schließen; verschließen; zumachen; )
    stänga; dra till; stänga till
    • stänga werkwoord (stänger, stängde, stängt)
    • dra till werkwoord (drar till, drog till, dragit till)
    • stänga till werkwoord (stänger till, stängde till, stängt till)
  4. sperren (verriegeln; schließen; abschliessen; )
    låsa
    • låsa werkwoord (låser, låste, låst)
  5. sperren (zumachen; schließen; abschliessen; verschließen; abdichten)
    tamponera; plombera; stoppa igen; plugga igen
    • tamponera werkwoord (tamponerar, tamponerade, tamponerat)
    • plombera werkwoord (plomberar, plomberade, plomberat)
    • stoppa igen werkwoord (stoppar igen, stoppade igen, stoppat igen)
    • plugga igen werkwoord (pluggar igen, pluggade igen, pluggat igen)
  6. sperren
    lås

Conjugations for sperren:

Präsens
  1. sperre
  2. sperrst
  3. sperrt
  4. sperren
  5. sperrt
  6. sperren
Imperfekt
  1. sperrte
  2. sperrtest
  3. sperrte
  4. sperrten
  5. sperrtet
  6. sperrten
Perfekt
  1. habe gesperrt
  2. hast gesperrt
  3. hat gesperrt
  4. haben gesperrt
  5. habt gesperrt
  6. haben gesperrt
1. Konjunktiv [1]
  1. sperre
  2. sperrest
  3. sperre
  4. sperren
  5. sperret
  6. sperren
2. Konjunktiv
  1. sperrte
  2. sperrtest
  3. sperrte
  4. sperrten
  5. sperrtet
  6. sperrten
Futur 1
  1. werde sperren
  2. wirst sperren
  3. wird sperren
  4. werden sperren
  5. werdet sperren
  6. werden sperren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde sperren
  2. würdest sperren
  3. würde sperren
  4. würden sperren
  5. würdet sperren
  6. würden sperren
Diverses
  1. sperr!
  2. sperrt!
  3. sperren Sie!
  5. gesperrt
  6. sperrend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor sperren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lås Riegel; Schleuse; Schnappverschluß
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avspärra absperren; sperren; zusperren
blockera absperren; sperren; zusperren beeinträchtigen; behindern; blockieren; hindern; stören; unmöglich machen; unterbrechen
bomma igen schließen; sperren; verriegeln; verschließen; versperren; zumachen; zusperren
dra till abdichten; abschliessen; isolieren; schließen; sperren; verriegeln; verschließen; zumachen; zusperren andrehen; anschrauben; festschrauben; zumachen; zuziehen
lås sperren
låsa abschliessen; absperren; schließen; sperren; verrammeln; verriegeln; verschließen; versperren; zumachen; zuschliessen; zusperren abschließen; andrehen; anschrauben; anziehen; festdrehen; festschrauben; verriegeln; versperren; zudrehen; zumachen; zuschliessen; zusperren
plombera abdichten; abschliessen; schließen; sperren; verschließen; zumachen füllen; plombieren
plugga igen abdichten; abschliessen; schließen; sperren; verschließen; zumachen
sluta till schließen; sperren; verriegeln; verschließen; versperren; zumachen; zusperren
stoppa igen abdichten; abschliessen; schließen; sperren; verschließen; zumachen
stänga abdichten; abschliessen; isolieren; schließen; sperren; verriegeln; verschließen; versperren; zumachen; zusperren abschließen; schließen; verriegeln; versperren; zudrehen; zufallen; zumachen; zuschliessen; zuschnappen; zusperren
stänga till abdichten; abschliessen; isolieren; schließen; sperren; verriegeln; verschließen; zumachen; zusperren andrehen; anschrauben; festschrauben
tamponera abdichten; abschliessen; schließen; sperren; verschließen; zumachen

Synoniemen voor "sperren":


Wiktionary: sperren

Cross Translation:
FromToVia
• sperren → att förhindra; att avstyra; hämma ↔ inhibit — to hinder; to restrain







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0348 seconde
Page rendered in 1.0 seconds