Duits
Uitgebreide vertaling voor gerecht (Duits) in het Zweeds
gerecht:
-
gerecht (aufrichtig; offenherzig; ehrlich; offen; pur; fair; gerade; treuherzig; treugesinnt; fein; geradeheraus)
ärligt; uppriktig; öppen; öppet; uppriktigt-
ärligt bijvoeglijk naamwoord
-
uppriktig bijvoeglijk naamwoord
-
öppen bijvoeglijk naamwoord
-
öppet bijvoeglijk naamwoord
-
uppriktigt bijvoeglijk naamwoord
-
-
gerecht (fair; ehrlich; recht; ehrenwert; anständig; aufrichtig; korrekt; redlich)
ärligt; rättvis; sporstligt; ärlig; rättvist-
ärligt bijvoeglijk naamwoord
-
rättvis bijvoeglijk naamwoord
-
sporstligt bijvoeglijk naamwoord
-
ärlig bijvoeglijk naamwoord
-
rättvist bijvoeglijk naamwoord
-
-
gerecht (öffentlich; rein; aufrichtig; fair; offenherzig; geradeheraus; offen; herzlich; fein; treu; geöffnet; pur; freigegeben; treuherzig; unverhohlen; unverblümt; unverfälscht; treugesinnt; unverblühmt)
öppen; klart; uppriktigt; klar; tydligt; uppriktig; frimodig; frimodigt; rättfram; öppenhjärtigt-
öppen bijvoeglijk naamwoord
-
klart bijvoeglijk naamwoord
-
uppriktigt bijvoeglijk naamwoord
-
klar bijvoeglijk naamwoord
-
tydligt bijvoeglijk naamwoord
-
uppriktig bijvoeglijk naamwoord
-
frimodig bijvoeglijk naamwoord
-
frimodigt bijvoeglijk naamwoord
-
rättfram bijvoeglijk naamwoord
-
öppenhjärtigt bijvoeglijk naamwoord
-
-
gerecht (rechtmäßig; gültig; geltend; wohlbegründet; begründet; rechtskräftig; gesetzmäßig; rechtsgültig sein; berechtigt; stichhaltig; gesetzlich; zustehend)
rättfärdig; välgrundad; rättfärdigt; legitimt; resonabelt; välgrundat-
rättfärdig bijvoeglijk naamwoord
-
välgrundad bijvoeglijk naamwoord
-
rättfärdigt bijvoeglijk naamwoord
-
legitimt bijvoeglijk naamwoord
-
resonabelt bijvoeglijk naamwoord
-
välgrundat bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor gerecht:
Synoniemen voor "gerecht":
Wiktionary: gerecht
gerecht
Cross Translation:
adjective
-
meist mit Präfix: allgemeinen, sachlichen Normen entsprechend
- gerecht → anpassad
-
übereinstimmend mit objektiven Rechtsnormen oder subjektivem Rechtsempfinden
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• gerecht | → rättvis | ↔ just — morally fair, righteous |
• gerecht | → rättvis | ↔ rechtvaardig — in overeenstemming met bepaalde ethische beginselen |
• gerecht | → riktig | ↔ juste — Qui est conforme au droit, à la raison et à la justice. |
gerecht vorm van rechen:
-
rechen (harken; zusammenharken)
-
rechen (zusammen rechen; harken)
-
rechen (harken)
Conjugations for rechen:
Präsens
- reche
- rechst
- recht
- rechen
- recht
- rechen
Imperfekt
- rechte
- rechtest
- rechte
- rechten
- rechtet
- rechten
Perfekt
- habe gerecht
- hast gerecht
- hat gerecht
- haben gerecht
- habt gerecht
- haben gerecht
1. Konjunktiv [1]
- reche
- rechest
- reche
- rechen
- rechet
- rechen
2. Konjunktiv
- rechte
- rechtest
- rechte
- rechten
- rechtet
- rechten
Futur 1
- werde rechen
- wirst rechen
- wird rechen
- werden rechen
- werdet rechen
- werden rechen
1. Konjunktiv [2]
- würde rechen
- würdest rechen
- würde rechen
- würden rechen
- würdet rechen
- würden rechen
Diverses
- rech!
- recht!
- rechen Sie!
- gerecht
- rechend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie