Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal geputzt

Vertaal geputzt van Duits naar Zweeds

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

geputzt:
- putsad; putsat; polerat; polerad; blankat; slät; glättad; glansigt
putzen:
- rengöra; skrubba; göra rent; lädra
Wiktionary:
- putzen → städa, borsta, vaxa

Duits

Uitgebreide vertaling voor geputzt (Duits) in het Zweeds

geputzt:

geputzt bijvoeglijk naamwoord

geputzt (poliert; saubergemacht; geschliffen; geleckt)
putsad; putsat; polerat; polerad; blankat
- putsad bijvoeglijk naamwoord
- putsat bijvoeglijk naamwoord
- polerat bijvoeglijk naamwoord
- polerad bijvoeglijk naamwoord
- blankat bijvoeglijk naamwoord
geputzt (geschliffen; geleckt; poliert)
slät; glättad; glansigt
- slät bijvoeglijk naamwoord
- glättad bijvoeglijk naamwoord
- glansigt bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor geputzt:

Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
blankat	geleckt; geputzt; geschliffen; poliert; saubergemacht
glansigt	geleckt; geputzt; geschliffen; poliert	durchsichtig; geglänst; glasartig; glashell; glasiert; glasig; glimmend; glänzend; gläsern; strahlend
glättad	geleckt; geputzt; geschliffen; poliert
polerad	geleckt; geputzt; geschliffen; poliert; saubergemacht	aufpoliert; geschliffen; glattgeschliffen
polerat	geleckt; geputzt; geschliffen; poliert; saubergemacht
putsad	geleckt; geputzt; geschliffen; poliert; saubergemacht
putsat	geleckt; geputzt; geschliffen; poliert; saubergemacht	verkladdert; verschmutzt
slät	geleckt; geputzt; geschliffen; poliert	eben; egal; flach; gleich; platt

Synoniemen voor "geputzt":

gereinigt; gesäubert; gewienert; poliert; sauber; wie geleckt

putzen:

putzen werkwoord (putze, putzst, putzt, putzte, putztet, geputzt)

putzen (reinigen; saubermachen; säubern; aufräumen; reinmachen)
rengöra
- rengöra werkwoord (rengör, rengjorde, rengjort)
putzen (schrubben)
skrubba
- skrubba werkwoord (skrubbar, skrubbade, skrubbat)
putzen (ledern)
göra rent; lädra
- göra rent werkwoord (gör rent, gjorde rent, gjort rent)
- lädra werkwoord (lädrar, lädrade, lädrat)

Conjugations for putzen:

Präsens

putze
putzst
putzt
putzen
putzt
putzen

Imperfekt

putzte
putztest
putzte
putzten
putztet
putzten

Perfekt

habe geputzt
hast geputzt
hat geputzt
haben geputzt
habt geputzt
haben geputzt

1. Konjunktiv [1]

putze
putzest
putze
putzen
putzet
putzen

2. Konjunktiv

putzte
putztest
putzte
putzten
putztet
putzten

Futur 1

werde putzen
wirst putzen
wird putzen
werden putzen
werdet putzen
werden putzen

1. Konjunktiv [2]

würde putzen
würdest putzen
würde putzen
würden putzen
würdet putzen
würden putzen

Diverses

putz!
putzt!
putzen Sie!
geputzt
putzend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor putzen:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
göra rent		Putztag; Saubermachtag; grosse Reinmachung
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
göra rent	ledern; putzen
lädra	ledern; putzen
rengöra	aufräumen; putzen; reinigen; reinmachen; saubermachen; säubern	abdecken; abräumen; abspülen; aufbewahren; aufheben; aufräumen; ausräumen; ausverkaufen; bergen; bewahren; lagern; sauber machen; speichern; weglegen; wegräumen
skrubba	putzen; schrubben	abscheuern; scheuern; schrubben

Synoniemen voor "putzen":

Wiktionary: putzen

putzen

(transitiv) etwas von Schmutz befreien mit Bürste oder Lappen
- putzen → städa

Cross Translation:

From	To	Via
• putzen	→ borsta	↔ brush — to clean (with a brush)
• putzen	→ städa	↔ clean — (transitive) to remove dirt from a place or object
• putzen	→ vaxa	↔ cirer — Enduire de cirage une chaussure pour la faire briller.

Computer vertaling door derden: