Overzicht
Duits naar Zweeds: Meer gegevens...
- gepflegt:
- pflegen:
-
Wiktionary:
- pflegen → bruka, bruka göra, sköta om sig, ägna sig åt, underhålla, upprätthålla, sköta, sörja, vårda, passa, ansa
Duits
Uitgebreide vertaling voor gepflegt (Duits) in het Zweeds
gepflegt:
-
gepflegt (dezent; brav; korrekt; angemessen; sauber; höflich; züchtig; tugendhaft; sittsam)
anständig; tillbörligt; anständigt; ärbar; ärbart-
anständig bijvoeglijk naamwoord
-
tillbörligt bijvoeglijk naamwoord
-
anständigt bijvoeglijk naamwoord
-
ärbar bijvoeglijk naamwoord
-
ärbart bijvoeglijk naamwoord
-
-
gepflegt (aufgeräumt; ordentlich; sauber; tadellos)
-
gepflegt (geschmacksvoll; elegant; stilvoll; ansehnlich; grazil; anmutig; apart; galant; graziös; fein; geschmeidig)
-
gepflegt (vornehm; distingiert)
framstående-
framstående bijvoeglijk naamwoord
-
-
gepflegt (sauber; aufgeräumt; reinlich; sauber und rein; ordentlich; hygienisch; rein; geordnet)
ordentligt; prydlig; prydligt-
ordentligt bijvoeglijk naamwoord
-
prydlig bijvoeglijk naamwoord
-
prydligt bijvoeglijk naamwoord
-
-
gepflegt (zivilisiert; kultiviert; wohlerzogen; korrekt; gut versorgt; anständig; höflich)
-
gepflegt (kultiviert)
väl kultiverat; väl kultiverad-
väl kultiverat bijvoeglijk naamwoord
-
väl kultiverad bijvoeglijk naamwoord
-
-
gepflegt (gekleidet; angezogen; elegant; angetan; piekfein; hübsch; schick; korrekt)
Vertaal Matrix voor gepflegt:
Synoniemen voor "gepflegt":
pflegen:
-
pflegen (ausüben; treiben; betreiben)
-
pflegen (ungewollt etwas tun; treiben; ausüben; betreiben)
göra sig skyldig till; begå; föröva-
göra sig skyldig till werkwoord (gör sig skyldig till, gjorde sig skyldig till, gjort sig skyldig till)
-
-
pflegen (für etwas sorgen; versorgen; sorgen; verpflegen)
-
pflegen (versorgen; sorgen; verpflegen)
-
pflegen (Sorge tragen für jemanden; versorgen)
-
pflegen (verpflegen; versorgen)
Conjugations for pflegen:
Präsens
- pflege
- pflegst
- pflegt
- pflegen
- pflegt
- pflegen
Imperfekt
- pflegte
- pflegtest
- pflegte
- pflegten
- pflegtet
- pflegten
Perfekt
- habe gepflegt
- hast gepflegt
- hat gepflegt
- haben gepflegt
- habt gepflegt
- haben gepflegt
1. Konjunktiv [1]
- pflege
- pflegest
- pflege
- pflegen
- pfleget
- pflegen
2. Konjunktiv
- pflegte
- pflegtest
- pflegte
- pflegten
- pflegtet
- pflegten
Futur 1
- werde pflegen
- wirst pflegen
- wird pflegen
- werden pflegen
- werdet pflegen
- werden pflegen
1. Konjunktiv [2]
- würde pflegen
- würdest pflegen
- würde pflegen
- würden pflegen
- würdet pflegen
- würden pflegen
Diverses
- pfleg!
- pflegt!
- pflegen Sie!
- gepflegt
- pflegend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor pflegen:
Synoniemen voor "pflegen":
Wiktionary: pflegen
pflegen
Cross Translation:
-
pflegen zu: etwas gewohnheitsmäßig tun
- pflegen → bruka; bruka göra
-
sich pflegen: es sich gut gehen lassen
- pflegen → sköta om sig
-
sich aus innerer Neigung (mit etwas) beschäftigen
- pflegen → ägna sig åt
-
EDV: (einen Datenbestand) auf dem Laufenden halten
- pflegen → underhålla
-
über etwas verfügen
- pflegen → upprätthålla; underhålla
-
zum Zweck der Erhaltung bzw. Verbesserung eines Zustandes behandeln
- pflegen → sköta
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• pflegen | → sörja; vårda | ↔ care — to look after |
• pflegen | → passa | ↔ look after — to watch, to protect |
• pflegen | → bruka | ↔ plegen — gewoon zijn, vaak doen |
• pflegen | → ansa; sköta; vårda | ↔ soigner — avoir soin de quelqu’un ou de quelque chose. |