Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. gekreuzt:
  2. kreuzen:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor gekreuzt (Duits) in het Zweeds

gekreuzt:

gekreuzt bijvoeglijk naamwoord

  1. gekreuzt
    korssat; korssad
  2. gekreuzt (verschränkt)
    krossad; krossat

Vertaal Matrix voor gekreuzt:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
korssad gekreuzt
korssat gekreuzt
krossad gekreuzt; verschränkt defekt; entzwei; gebrochen; in Stücken; kaputt; schadhaft; zerbrochen; zerrissen
krossat gekreuzt; verschränkt defekt; entzwei; gebrochen; in Stücken; kaputt; schadhaft; zerbrochen; zerrissen

kreuzen:

kreuzen werkwoord (keuze, keuzst, keuzt, keuzte, keuztet, gekreuzt)

  1. kreuzen (bekreuzigen)
    göra korstecken
    • göra korstecken werkwoord (gör korstecken, gjorde korstecken, gjort korstecken)

Conjugations for kreuzen:

Präsens
  1. keuze
  2. keuzst
  3. keuzt
  4. keuzen
  5. keuzt
  6. keuzen
Imperfekt
  1. keuzte
  2. keuztest
  3. keuzte
  4. keuzten
  5. keuztet
  6. keuzten
Perfekt
  1. habe gekreuzt
  2. hast gekreuzt
  3. hat gekreuzt
  4. haben gekreuzt
  5. habt gekreuzt
  6. haben gekreuzt
1. Konjunktiv [1]
  1. keuze
  2. keuzest
  3. keuze
  4. keuzen
  5. keuzet
  6. keuzen
2. Konjunktiv
  1. keuzte
  2. keuztest
  3. keuzte
  4. keuzten
  5. keuztet
  6. keuzten
Futur 1
  1. werde kreuzen
  2. wirst kreuzen
  3. wird kreuzen
  4. werden kreuzen
  5. werdet kreuzen
  6. werden kreuzen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde kreuzen
  2. würdest kreuzen
  3. würde kreuzen
  4. würden kreuzen
  5. würdet kreuzen
  6. würden kreuzen
Diverses
  1. keuz!
  2. keuzt!
  3. keuzen Sie!
  4. gekreuzt
  5. kreuzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor kreuzen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
göra korstecken bekreuzigen; kreuzen

Synoniemen voor "kreuzen":

  • gegen den Wind segeln

Wiktionary: kreuzen

kreuzen
verb
  1. eine Kreuzfahrt oder Seereise machen, das Meer befahren
  2. Seemannssprache: durch Wendemanöver im Zickzackkurs gegen den Wind segeln
  3. (transitiv) etwas queren, überqueren, überschneiden (Linie, Straße, Weg)
  4. (transitiv) etwas kreuzförmig übereinanderlegen
  5. (reflexiv) sich begegnen, sich überschneiden
  6. Biologie: Tiere oder Pflanzen verschiedener Art, Rasse, Gattung oder Sorte zur Paarung bzw. geschlechtlichen Vereinigung bringen

Cross Translation:
FromToVia
kreuzen korsa cross — go from one side of something to the other
kreuzen korsa cross — travel in a direction or path that will intersect with that another
kreuzen gäcka; förhindra; ; korsa; vägen cross — contradict or frustrate the plans of
kreuzen korsa cross — biology: to cross-fertilize or crossbreed