Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. fröstelig:


Duits

Uitgebreide vertaling voor fröstelig (Duits) in het Zweeds

fröstelig:

fröstelig bijvoeglijk naamwoord

  1. fröstelig (sich scheuen; zögernd)
    tvekande
  2. fröstelig (verfroren; kälteempfindlich; frästelnd)
    kall; kallt; kyligt
    • kall bijvoeglijk naamwoord
    • kallt bijvoeglijk naamwoord
    • kyligt bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor fröstelig:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kall frästelnd; fröstelig; kälteempfindlich; verfroren dürr; eisig; eiskalt; frostig; füchterlich; grauenerregend; grausig; gräßlich; himmelschreiend; kahl; kalt; kaltblütig; kaltschnäuzig; kühl; nüchtern; rauh; schauderhaft; scheußlich kalt; seelenruhig; steinern; streng; wenig aussichtsreich; wüst
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kallt frästelnd; fröstelig; kälteempfindlich; verfroren dürr; eisig; eiskalt; feuchtkalt; frisch; frostig; füchterlich; grauenerregend; grausig; gräßlich; herzlos; himmelschreiend; kahl; kalt; kaltblütig; kaltschnäuzig; kühl; mitleidslos; naßkalt; nüchtern; rauh; reserviert; rücksichtslos; schauderhaft; scheußlich kalt; seelenruhig; steinern; streng; unbarmherzig; unempfindlich; wüst
kyligt frästelnd; fröstelig; kälteempfindlich; verfroren cool; feuchtkalt; frisch; frostig; fröstelnd; gleichgültig; herzlos; kalt; kaltblütig; kaltherzig; knackend; knusprig; kühl; mitleidslos; naßkalt; nüchtern; rücksichtslos; seelenruhig; unbarmherzig; ziemlich kalt
tvekande fröstelig; sich scheuen; zögernd unentschieden; unentschlossen; unschlüssig; wankelmütig